ECLI:NL:RVS:2006:AZ0823

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606567/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • W.G. Timmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom vanwege geluidgrensoverschrijding

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 oktober 2006 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau, dat op 8 juni 2006 een last onder dwangsom had opgelegd vanwege overschrijding van de geluidgrenswaarden zoals vastgelegd in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. De verzoekers hebben op 1 september 2006 de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening, nadat hun bezwaar tegen het besluit van 8 juni 2006 op 10 oktober 2006 ongegrond was verklaard.

Tijdens de zitting op 12 oktober 2006 zijn de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, en de vertegenwoordiger van de verweerder verschenen. De Voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De Voorzitter heeft vastgesteld dat er bij de partijen bereidheid bestaat om mediation te overwegen als alternatieve geschiloplossing. Tevens is er door de verweerder verklaard dat, mocht er een dwangsom verbeurd worden, er geen inning zal plaatsvinden hangende het beroep.

Op basis van deze overwegingen heeft de Voorzitter geconcludeerd dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Daarom heeft de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 oktober 2006.

Uitspraak

200606567/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], respectievelijk wonend en gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2006 heeft verweerder aan [verzoeker A] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overschrijding van de geluidgrenswaarden die zijn opgenomen in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer door het in werking zijn van [café/feestzaal].
Bij brief van 1 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 10 oktober 2006, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het door verzoekers tegen het besluit van 8 juni 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 11 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2006, beroep ingesteld.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 oktober 2006, waar verzoekers, van wie [verzoeker A] in persoon en als vertegenwoordiger van [verzoeker B], bijgestaan door mr. J. Jonk, advocaat te Nieuwegein, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.J. van de Crommenacker, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [partijen], in persoon, bijgestaan door mr. M. van Geilswijk en mr. C.W.N.C. van den Brandt-Simons, advocaten te Breda, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het verzoek, dat is gedaan hangende het tegen het besluit van 8 juni 2006 ingediende bezwaar, wordt met toepassing van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep tegen het besluit op bezwaar van 10 oktober 2006.
2.3.    Blijkens de considerans van het bestreden besluit bestaat bij de partijen in dit geding in beginsel de bereidheid om mee te werken aan mediation als alternatieve wijze om het geschil te beslechten. Ter zitting is dit door partijen bevestigd.
Ter zitting is door verweerder desgevraagd verklaard dat, mochten dwangsommen worden verbeurd, hangende het beroep niet tot inning daarvan zal worden overgegaan. Er is dus geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die het treffen van een voorlopige voorziening vergt. De Voorzitter ziet geen aanleiding om in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.    De Voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Timmerman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2006
431