200509669/1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 17 februari 2005 heeft de gemeenteraad van Nieuwegein, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 januari 2005 het bestemmingsplan "Het Klooster-Zuid, correctieve herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 september 2005, 2005REG002965i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van de gemeenteraad van Nieuwegein. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door G.A. de Mello, ir. J.W.P.M. Willems en
S. Kreuger, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Nieuwegein, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman en mr. D.S.P. Fransen, advocaten te Amsterdam, en mr. A. Ayal, mr. M. van Rijbroek, drs. A. de Bree en ing. S. Buitelaar, ambtenaren van de gemeente, en dr. J.J. Erbrink, werkzaam bij onderzoeksbureau KEMA. Appellant is ter zitting niet verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid beroep appellant
2.2. Appellant heeft niet binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn een zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad. Appellant heeft blijkens zijn bedenkingengeschrift geen bedenkingen gericht tegen de gewijzigde vaststelling van het plan.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.
Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door appellant gestelde omstandigheid dat op vrijdag 22 oktober 2004 niet alle op het ontwerp betrekking hebbende stukken ter inzage lagen. Daargelaten de juistheid van deze stelling, valt niet in te zien dat appellant hierdoor geen zienswijze heeft kunnen indienen. In tegendeel, als bedoelde stukken niet ter inzage zouden hebben gelegen, had het des te meer in de rede gelegen dit punt in een zienswijze naar voren te brengen. Overigens heeft appellant erkend dat hij de op het ontwerp betrekking hebbende stukken heeft ingezien binnen de termijn waarin een zienswijze kon worden ingediend.
Het beroep van appellant is dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Tuit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006