ECLI:NL:RVS:2006:AZ0818

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601252/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "Stein, herziening Hof van Stein" door gemeenteraad van Vlist

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Stein, herziening Hof van Stein" door de gemeenteraad van Vlist, vastgesteld op 28 juni 2005. De appellant, wonend te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, die op 20 december 2005 goedkeuring verleende aan het bestemmingsplan. De appellant stelt dat de goedkeuring onterecht is verleend, omdat de toegestane goothoogte en de situering van het nieuw te bouwen appartementencomplex zijn woongenot ernstig benadelen. Hij wijst op verminderde bezonning en privacyproblemen als gevolg van de nieuwbouw. De appellant betwist ook de procedurele juistheid van de verleende bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders.

De Raad van State heeft de zaak op 10 oktober 2006 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de woning van de appellant en het nieuwe appartementencomplex ongeveer 25 meter zal bedragen, met een groenstrook tussen beide. De Afdeling concludeert dat de schaduwhinder en de aantasting van de privacy van de appellant beperkt zijn, en dat de belangen van de nieuwbouw zwaarder wegen dan de bezwaren van de appellant. De Afdeling oordeelt dat de gedeputeerde staten in redelijkheid goedkeuring hebben verleend aan het bestemmingsplan, en verklaart het beroep van de appellant ongegrond.

De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2006.

Uitspraak

200601252/1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Vlist, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Stein, herziening Hof van Stein" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 december 2005, kenmerk DRM/ARB/05/7230A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 april 2006 heeft verweerder medegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
Bij brief van 11 april 2006 heeft de Woningbouwvereniging Haastrecht-Vlist verzocht om als partij te worden toegelaten. Dit verzoek is door de Voorzitter van de Afdeling toegewezen.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2006, waar appellant, in persoon, en bijgestaan door A. van Meijeren, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.C. Wassens, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is de Woningbouwvereniging Haastrecht-Vlist, vertegenwoordigd door R. Tijssen, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellant
2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Appellant meent dat hij door de toegestane goothoogte en situering van het nieuw te bouwen appartementencomplex ernstig in zijn woongenot wordt benadeeld, onder meer in de vorm van verminderde bezonning en door afbreuk aan zijn privacy. Vervolgens meent appellant dat de bij besluit van 11 oktober 2005 door het college van burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning niet door middel van de juiste procedure tot stand is gekomen en meent hij dat deze bouwvergunning dient te worden vernietigd. Ook voert appellant aan dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de door hem aangereikte alternatieven.
Standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het plan niet leidt tot een onevenredige verslechtering van het woongenot van appellant. De in het plan opgenomen hoogte van het complex en de nieuwe situering van het complex is in overeenstemming met de stedelijke locatie. Binnen de stedelijke locatie is het beleid gericht op intensief ruimtegebruik, wat een hogere bouwhoogte rechtvaardigt, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Het bestemmingsplan "Stein, herziening Hof van Stein" (hierna: het plan) voorziet in de vervangende nieuwbouw van het Hof van Stein aan de Veerlaan te Haastrecht.
Onder het vorige bestemmingsplan "Stein" had het plangebied de bestemming "Openbare en bijzondere woondoeleinden", met de subbestemming "Ob". Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften van het vorige plan mogen de gronden met de bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden", subbestemming "Ob", worden gebruikt voor de huisvesting en verzorging van bejaarden, alsmede voor de huisvesting van het daarvoor benodigde personeel. In artikel 4, aanhef en onder a, is onder meer bepaald dat de maximaal toelaatbare hoogte van de gebouwen in meters is aangegeven op de plankaart. Op de plankaart is een maximum goothoogte aangegeven van 6 meter. Het huidige appartementencomplex met 53 seniorenwoningen in twee bouwlagen en een zolder voldoet volgens de plantoelichting niet meer aan de hedendaagse eisen van ouderenzorg. Ter zitting is vastgesteld dat het huidige complex 6 meter hoog is, exclusief de kap. Inclusief de kap is de hoogte ongeveer 9 meter.
Volgens de plantoelichting zullen in het nieuwe appartementencomplex 70 levensloopbestendige seniorenwoningen worden gerealiseerd in drie dan wel vier bouwlagen en een ondergrondse parkeergarage. Voorts is er ruimte voor sociaal-medische voorzieningen. Het plangebied heeft daartoe de bestemming "Wooncomplex (WX)" gekregen.
In artikel 6A, eerste lid, van de planvoorschriften is onder meer bepaald dat de op de plankaart aangewezen gronden met de bestemming "Wooncomplex (WX)" bestemd zijn voor de huisvesting van starters en ouderen. In artikel 6A, derde lid, aanhef is onder meer bepaald dat de maximale goothoogte met een aanduiding op de plankaart staat aangegeven. Op de plankaart staat een maximale goothoogte aangegeven van 10, respectievelijk 13 meter. Het plan voorziet daarmee in een maximale goothoogte die 4 meter, respectievelijk 7 meter hoger is dan het huidige complex. Ter hoogte van de woning van appellant is de maximale goothoogte van het nieuw te bouwen wooncomplex 10 meter.
2.5.2.    De woning van appellant is gelegen aan de [locatie]. In de huidige situatie is de afstand van de woning van appellant tot het wooncomplex ongeveer 41 meter. In de nieuwe situatie zal de afstand van het bouwvlak van het appartementencomplex tot de woning van appellant ongeveer 25 meter bedragen, waarbinnen onder meer een groenvoorziening met de bestemming "Tuin" zal worden gecreëerd.
2.5.3.    De gemeenteraad heeft voorafgaand aan de vaststelling van het plan de bezonningsstudie "Bezonningsdiagram Hof van Stein Haastrecht" laten uitvoeren, om de gevolgen van de nieuwbouw van het appartementencomplex in kaart te brengen. Er zijn berekeningen gemaakt voor de schaduwwerking in zowel de bestaande situatie als de nieuwe situatie, die zien op de data 21 maart/23 september en 21 juni op de tijdstippen 9.00 uur, 13.00 uur en 17.00 uur. Volgens de bezonningsstudie is in de nieuwe situatie op de data 21 maart/23 september om 17.00 uur sprake van een beperkte schaduwwerking op de voorgevel van de woning van appellant. Op de overige gemeten data en tijdstippen heeft de voorziene nieuwbouw geen gevolgen voor de schaduwwerking op de woning van appellant.
2.5.4.    Bij besluit van 4 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders een vergunning afgegeven voor de bouw van het nieuwe appartementencomplex. Tegen deze beslissing heeft appellant bezwaar gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 11 oktober 2005 dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft daarbij de motivering voor het verlenen van de bouwvergunning aangevuld. Tegen deze beslissing heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank heeft op 24 augustus 2006 uitspraak gedaan en heeft de beslissing op bezwaar met betrekking tot de bouwvergunning op procedurele gronden vernietigd.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De Afdeling stelt voorop dat de argumenten die appellant aanvoert met betrekking tot de in 2.5.4. genoemde bouwvergunning in de bestemmingsplanprocedure niet ter beoordeling staan. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.6.1.    Gelet op de onder overweging 2.5.1. genoemde goothoogte en de resultaten van het onder overweging 2.5.3. genoemde bezonningsonderzoek kan niet worden ontkend dat vanwege de bouw van het nieuwe appartementencomplex schaduwhinder en een verlies van privacy zal optreden. De Afdeling ziet evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door het plan veroorzaakte aantasting van het woon- en leefklimaat van appellant beperkt is. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de afstand tussen het voorziene wooncomplex, met een maximale goothoogte van 10 meter ter hoogte van de woning van appellant, en de woning van appellant ongeveer 25 meter bedraagt en dat het voorziene wooncomplex en de woning onder meer zijn gescheiden door een groenstrook met de bestemming "Tuin". Voorts blijkt uit het bezonningsonderzoek dat het plan slechts in beperkte mate leidt tot een verslechtering van de bezonningssituatie.
Met betrekking tot het vergroten van de goothoogte heeft verweerder voorts in zijn beoordeling kunnen betrekken dat, blijkens het streekplan "Zuid-Holland Oost 2003" en de Regels voor Ruimte, de bebouwing is voorzien in stedelijk gebied, waarbinnen het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik en de ontwikkeling van stedelijk functies.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij verwezenlijking van het wooncomplex dan aan de belangen die hierdoor worden getroffen.
2.6.2.    Wat de door appellant aangevoerde alternatieven betreft, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.6.3.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006
357-533.