ECLI:NL:RVS:2006:AZ0353

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600911/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen goedkeuring bestemmingsplan Gieten-Reconstructie N34

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellant tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan "Gieten-Reconstructie N34" door de gemeenteraad van Aa en Hunze. Het bestemmingsplan werd vastgesteld op 13 juli 2005, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van het plan door de gedeputeerde staten van Drenthe vond plaats op 11 januari 2006. De appellant heeft op 30 januari 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State, nadat hij geen zienswijze had ingediend tegen het ontwerpplan. De zaak werd behandeld op 10 oktober 2006, waarbij de appellant in persoon verscheen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de provincie. De gemeenteraad was ook aanwezig, vertegenwoordigd door ambtenaren.

De Raad van State overweegt dat, volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening, beroep alleen kan worden ingesteld door degenen die tijdig een zienswijze hebben ingediend. De appellant heeft echter geen zienswijze ingediend en het plan is ongewijzigd vastgesteld. De Raad concludeert dat de appellant weliswaar belanghebbende is, maar dat hij niet kan aantonen dat hij redelijkerwijs niet in staat was om een zienswijze in te dienen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de appellant niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op persoonlijke informatie over de voortgang van de procedure, ondanks eerdere communicatie van het college. Uiteindelijk wordt het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2006.

Uitspraak

200600911/1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Aa en Hunze, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 juni 2005, het bestemmingsplan "Gieten-Reconstructie N34" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 januari 2006, kenmerk 2/RW/A1/2005007203, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2006, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door W.F.R. Feenstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A. Bennen en L.S. de Jong, ambtenaren van de gemeente, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.2.    Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht. Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
2.3.    Het beroep van appellant is gericht tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan. Appellant heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad. Het plan is ongewijzigd vastgesteld.
Verweerder heeft het plan goedgekeurd, zodat appellant alleen een recht tot instellen van beroep heeft als hij belanghebbende is en kan aantonen dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Vast is komen te staan dat appellant, wiens woning direct naast het plangebied is gelegen, belanghebbende is in de zin van voornoemd artikel.
2.4.    Uit de stukken blijkt dat het ontwerp voor het bestemmingsplan met ingang van 10 maart 2005 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen. Gedurende deze termijn, die op 6 april 2005 eindigde, kon ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder c, van de WRO, een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad indienen. Appellant heeft geen zienswijze ingediend.
Uit de stukken blijkt dat ter zake van de terinzageligging van het ontwerp van het bestemmingsplan en de mogelijkheid om een zienswijze kenbaar te maken voldaan is aan de in de WRO en de Algemene wet bestuursrecht gestelde publicatie eisen. Het plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 juli 2005 en door verweerder goedgekeurd bij besluit van 11 januari 2006.
2.5.    Bij brief van 17 januari 2003 heeft appellant met betrekking tot het beleidsvoornemen tot het in procedure brengen van het onderhavige bestemmingsplan een inspraakreactie ingediend, waarover in de plantoelichting is gerapporteerd. Appellant betoogt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze bij de gemeenteraad in te brengen, omdat het college appellant ten onrechte niet op de hoogte heeft gebracht van de voortgang van de procedure, terwijl het college dit in zijn beantwoording van de inspraakreactie wel heeft toegezegd, aldus appellant.
Het behoort in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om op de hoogte te blijven van gemeentelijke aankondigingen. Dit beginsel kan uitzondering lijden, indien appellant er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat hij persoonlijk op de hoogte zouden worden gesteld van de terinzageligging van het ontwerpplan.
Appellant beroept zich op de brief van 17 september 2003 van het college, waarin zijn inspraakreactie is beantwoord. Appellant stelt dat in deze brief staat dat hij persoonlijk op de hoogte zal worden gehouden van de verdere ontwikkelingen met betrekking tot de planvorming. De Afdeling overweegt hierover dat weliswaar uit de brief van het college blijkt dat de bezwaren van appellant bij de planvorming zullen worden betrokken, maar dat niet uit deze brief kan worden afgeleid dat appellant persoonlijk op de hoogte zal worden gehouden van het verdere verloop van de procedure. De toezegging om op de hoogte te worden gehouden van de verdere ontwikkelingen betreft de planvorming ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein "Bloemakkers", hetgeen in een afzonderlijk bestemmingsplan is voorzien en niet het onderhavige bestemmingsplan, dat enkel voorziet in de reconstructie van de N34. In de bewuste brief wordt appellant er op gewezen dat van de terinzagelegging van het ontwerpplan via het huis-aan-huis blad "De Schakel" kennis zal worden gegeven en dat, indien daartoe behoefte bestaat appellant ten tijde van de terinzageligging zijn zienswijze schriftelijk kenbaar kan maken bij de gemeenteraad. In het licht van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat appellant er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij persoonlijk op de hoogte zou worden gehouden van de voortgang van de bestemmingsplanprocedure. Voorts is niet aannemelijk geworden dat er in de door appellant genoemde brieven van het college van 26 juni 2000 en 29 juni 2000 en in persoonlijke gesprekken van appellant met ambtenaren van de gemeente dienaangaande toezeggingen zijn gedaan.
Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
2.6.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
Proceskosten
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2006
357-533.