200601901/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2169 van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 januari 2006 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.
Bij besluit van 4 juni 2004 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) aan appellant op zijn verzoek een medische verklaring Klasse II afgegeven onder de beperkingen: 'Valid only for gliders and touring motor gliders and valid only for Dutch registered aircraft or at the discretion of any relevant authority. Shall wear corrective lenses and carry a spare set of spectacles'.
Bij besluit van 18 februari 2005 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, doch de aan de verklaring verbonden beperkingen gewijzigd in: 'Valid only for touring motor gliders and valid only for Dutch registered aircraft or at the discretion of any relevant authority. Shall wear corrective lenses and carry a spare set of spectacles'.
Bij uitspraak van 19 januari 2006, verzonden op 25 januari 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 mei 2006 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2006, waar appellant in persoon en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. I.M. Kops, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart is het verboden een luchtvaartuig te bedienen, zonder het daarvoor geldige bewijs van bevoegdheid of geldige bewijs van gelijkstelling.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, is voor het bedienen van een Nederlands burgerluchtvaartuig het bezit vereist van een door de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) afgegeven bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling en dat van een geldige medische verklaring, bedoeld in artikel 2.4, afgegeven door de minister, dan wel de bevoegde autoriteit van een door hem aangewezen staat.
Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, geeft de minister op aanvraag zodanige medische verklaring af, indien betrokkene voldoet aan de eisen van medische geschiktheid om de werkzaamheden te verrichten, waarvoor deze een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring heeft aangevraagd of is verleend.
Ingevolge het vierde lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gegeven omtrent de beperkingen waaronder een medische verklaring kan worden afgegeven.
Ingevolge artikel 2.1, vierde lid, kan de minister ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens het eerste en tweede lid van artikel 2.1, wanneer door bijzondere omstandigheden die regels in redelijkheid geen toepassing kunnen vinden en de veiligheid van het luchtverkeer met het verlenen van de ontheffing niet in gevaar wordt gebracht. Aan de ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, geeft de minister op aanvraag een bewijs van bevoegdheid af, wanneer, voor zover thans van belang, degene die het bewijs van bevoegdheid heeft aangevraagd een geldige medische verklaring is verstrekt.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, van het krachtens artikel 2.4, vierde lid, van de Wet luchtvaart vastgestelde Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (hierna: het Besluit) wordt ten behoeve van een door de minister, al dan niet onder beperkingen, af te geven medische verklaring, degene die zulk een verklaring heeft aangevraagd gekeurd door een geneeskundige of door een geneeskundige instantie.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, kan de minister in ieder geval regels geven met betrekking tot de eisen van medische geschiktheid en de beperkingen waaronder de medische verklaring kan worden afgegeven.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de krachtens laatst vermelde bepaling vastgestelde Regeling geneeskundige instanties, geneeskundigen en medische verklaringen voor de luchtvaart (hierna: de Regeling), voor zover thans van belang, worden de medische keuringen klasse 1, 2 en 3 uitgevoerd en de hieruit resulterende adviesrapportages aan de minister opgesteld met inachtneming van de medische eisen, voorgeschreven keuringsmethoden, voorgeschreven procedures, alsmede de eisen, gesteld aan de adviesrapportage, als bedoeld in Joint Aviation Requirements- Flight Crew Licensing (hierna: JAR-FCL) 3 subdeel B voor klasse 1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, voor zover thans van belang, kan de minister, al dan niet onder beperkingen, een medische verklaring klasse 1, 2 of 3 afgeven of verlengen, als voldaan is aan artikel 13, eerste lid, en de gezondheidstoestand van de aanvrager zodanig is, dat met afgifte of verlenging de veiligheid niet in gevaar kan worden gebracht.
2.2. Appellant klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris de in de JAR-FCL gestelde visuseisen ten onrechte als absolute grenzen heeft toegepast.
2.2.1. De klacht faalt. Niet in geschil is dat appellant niet aan de in de JAR-FCL voor afgifte van een medische verklaring Klasse JAA II gestelde visuseisen voldoet. De rechtbank is hem terecht niet gevolgd in zijn betoog dat die eisen slechts richtlijnen zijn, die de mogelijkheid bieden daarvan zodanig af te wijken, dat de aan zijn medische verklaring verbonden beperkingen achterwege blijven. De desbetreffende JAR-FCL-criteria zijn als aan de uit te voeren keuringen en uit te brengen adviesrapportages gestelde eisen in de nationale wetgeving opgenomen bij voormeld artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling. De door appellant aangehaalde passage uit de toelichting van de JAR-FCL ziet op de gevallen, waarin een zogeheten AeroMedicalSection van oordeel is dat de JAR-FCL in een bepaalde kwestie niet voorziet. Daarvan is ten aanzien van appellant geen sprake. Ook brengt de omstandigheid dat de JAR-FCL geen verdrag is niet met zich dat, voor zover de JAR-FCL regels in nationale regelgeving zijn opgenomen, van de aldus gestelde eisen kan worden afgeweken, als door appellant betoogd.
2.3. Voorts klaagt appellant dat de rechtbank, door te overwegen dat de staatssecretaris niet ambtshalve behoefde te onderzoeken of hij in aanmerking komt voor een ontheffing en een ontheffing niet leidt tot de door hem gewenste opheffing van de beperkingen, heeft miskend dat artikel 2.1, vierde lid, van de Wet luchtvaart de staatssecretaris de verplichting oplegt om ambtshalve te onderzoeken of ontheffing van de opgelegde beperkingen kan worden verleend en ontheffing van de aan de afgegeven medische verklaring verbonden beperkingen mogelijk is.
2.3.1. Een verzoek om afgifte van een medische verklaring, als het gedane, leidt er niet toe dat de staatssecretaris is gehouden ambtshalve te onderzoeken of er gronden zijn om de ontheffing te verlenen van het bij artikel 2.4 van de Wet luchtvaart gestelde vereiste.
Dit vereiste, en derhalve ook de ontheffing, hebben overigens uitsluitend betrekking op het bezit van een medische verklaring en niet op het al dan niet voldoen aan de gestelde medische eisen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006