200603357/1 en 200604485/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de vereniging "Vereniging Wijkoverleg Oudwest", gevestigd te Zaandam,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad,
verweerder.
Bij besluiten van respectievelijk 10 oktober 2005 en 26 oktober 2005 heeft verweerder de verzoeken van appellante sub 1, respectievelijk appellante sub 2 om handhavend op te treden tegen de basisschool Et Buut op het perceel Parkstraat 72 te Zaandam, afgewezen.
Bij besluiten van 28 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het door appellante sub 1 tegen het besluit van 10 oktober 2005 en het door appellante sub 2 tegen het besluit van 26 oktober 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 28 maart 2006, gericht aan appellante sub 1, heeft appellante sub 1 bij brief van 3 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2006, beroep ingesteld.
Tegen het besluit van 28 maart 2006, gericht aan appellante sub 2, heeft appellante sub 2 bij brief van 8 mei 2006, bij de rechtbank te Haarlem ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Deze brief is ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brief van 13 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 6 september 2006, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.D.G. Guimaraês, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de basisschool Et Buut, vertegenwoordigd door L.C. Houweling.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellanten sub 1 en sub 2, omwonenden van de school, voeren aan dat de basisschool Et Buut de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden voor het equivalente geluidniveau in de dagperiode overschrijdt. Volgens hen wordt deze overschrijding veroorzaakt door de geluidbelasting van spelende kinderen op het schoolplein. Zij betogen dat verweerder bij de afwijzing van hun verzoeken om handhaving heeft miskend dat het schoolplein een binnenterrein als bedoeld in voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit) is, zodat ook de geluidbelasting vanwege menselijk stemgeluid moet worden getoetst aan de geluidgrenswaarden.
2.2.1. Niet in geschil is dat het Besluit op de inrichting van toepassing is. Evenmin is in geschil dat de in voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarde voor het equivalente geluidniveau in de dagperiode wordt overschreden ten gevolge van het stemgeluid van de kinderen op het speelterrein. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het speelterrein moet worden aangemerkt als een binnenterrein, dan wel als een buitenterrein.
2.2.2. In voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit, voor zover hier van belang, is bepaald dat het equivalente geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, op de gevels van woningen niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur.
In voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit is bepaald dat bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, buiten beschouwing blijft het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.
2.2.3. In de Nota van Toelichting bij het Besluit wordt een buitenterrein omschreven als een voor publiek toegankelijk onbebouwd deel van de inrichting, bijvoorbeeld een tuin of schoolplein. Hierbij wordt opgemerkt dat de uitsluiting van stemgeluid afkomstig van een buitenterrein feitelijk uitsluitend geldt voor situaties waarbij het buitenterrein aan de straat of een andere openbare ruimte is gelegen. Echter indien een buitenterrein omsloten is door bebouwing zal het omgevingsgeluid doorgaans veel lager zijn. Stemgeluid van het schoolplein zal dan eerder leiden tot overlast.
2.2.4. Voor de beantwoording van de vraag of het speelterrein dient te worden aangemerkt als een binnenterrein zijn, gelet op de Nota van Toelichting, met name de hoogte van het aldaar heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid alsmede de mate van beslotenheid van de ligging van het speelterrein van belang, hetgeen tot uitdrukking komt in een lager referentieniveau. Indien het referentieniveau bij het speelterrein aanmerkelijk lager is dan wanneer dit deel van de inrichting aan de straat of een andere openbare ruimte zou zijn gelegen, bestaat aanleiding het stemgeluid niet uit te sluiten bij de beoordeling van de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting.
2.2.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het terrein slechts gedeeltelijk door bebouwing is omsloten en aan twee zijden is gelegen aan een pad, dan wel een andere openbare ruimte. Namens verweerder zijn geluidmetingen uitgevoerd om het referentieniveau van het omgevingsgeluid te bepalen. De resultaten van deze metingen zijn neergelegd in een rapport van 28 oktober 2005. Uit dit rapport blijkt dat zowel het referentieniveau ter plaatse van de nabijgelegen Parkstraat als het referentieniveau op het speelplein 42 dB(A) bedraagt. De resultaten van de geluidmetingen zijn door appellanten sub 1 en sub 2 niet weersproken. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in het onderhavige geval terecht op het standpunt heeft gesteld dat van een binnenterrein zoals bedoeld in voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit geen sprake is. Nu bij het bepalen van het equivalente geluidniveau het stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein ingevolge voorschrift 1.1.2., aanhef en onder a, van het Besluit, buiten beschouwing moest worden gelaten, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien tot het treffen van handhavende maatregelen. De stelling van appellante sub 2 dat de uitbreiding en de herinrichting van het speelplein van de inrichting in strijd is met de afspraken die zij op 14 januari 2002 over de omvang van de inrichting heeft gemaakt met verweerder, kan, wat er van deze stelling overigens ook zij, niet tot een ander oordeel leiden nu geen sprake is van een overtreding van voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit.
2.3. De beroepen zijn ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Fransen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006