200600757/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/202, 04/718 en 05/887 van de rechtbank Dordrecht van 23 december 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Bij afzonderlijke besluiten van 5 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een tuinmuur c.a. en een aanbouw op het perceel [locatie], te Dordrecht.
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2005, verzonden op 30 december 2005, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 12 juli 2005 vernietigd doch bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 maart 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P. Groeneveld, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.W.J. Visser en M. Gelderman, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder.
2.1. Appellant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar ten onrechte in stand heeft gelaten.
2.2. Niet in geschil is en ook de Afdeling gaat er van uit dat het bouwplan in overeenstemming is met het ten tijde van het besluit op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan "Krispijn".
In zijn uitspraak van 19 april 2002, (AWB 00/785 en 01/810), heeft de rechtbank overwogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.6. van de Bouwverordening 2003 van de gemeente Dordrecht (hierna: de bouwverordening), in welk voorschrift het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn wordt geregeld. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Teneinde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid ontheffing te verlenen op grond van artikel 2.5.29, tweede lid, van de bouwverordening van de gemeente Dordrecht (hierna: de bouwverordening). Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid, nu het in overeenstemming is met het ontwerpbestemmingsplan "Oud- en Nieuw Krispijn". Dit bestemmingsplan is op 1 februari 2005, derhalve voor het nemen van het besluit op bezwaar vastgesteld door de gemeenteraad, doch was op die datum nog niet goedgekeurd door gedeputeerde staten.
2.3. Bij uitspraak van 6 september 2006, in zaak no.
200508980/1heeft de Afdeling het tegen besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 6 september 2005, waarbij goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan "Oud- en Nieuw Krispijn" (hierna: het bestemmingsplan), ingestelde beroep ongegrond verklaard. Ingevolge artikel 18 van het bestemmingsplan blijven de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard buiten toepassing, behoudens een aantal onderwerpen waartoe rooilijnen niet behoren.
2.4. Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming is met de in het bestemmingsplan "Oud- en Nieuw Krispijn" vervatte voorschriften. Aan de zichtlijn - wat er van die benaming ook zij - die op de plankaart is vastgesteld, komt niet de betekenis toe die appellant daaraan gehecht wil zien. Uit het toekennen van de aanduiding "tuin" aan een gedeelte van de inmiddels bebouwde grond volgt niet dat deze gronden vrij van bebouwing moeten blijven. Over de toegelaten bebouwing bevatten de planvoorschriften regels.
2.5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet blijven de voorschriften van de bouwverordening, voor zover deze niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan, buiten toepassing.
Ingevolge het tweede lid blijven de voorschriften van de bouwverordening van toepassing, indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
2.6. Gelet hierop is het verbod van artikel 2.5.29, eerste lid, van de bouwverordening in dit geval niet meer van toepassing. Voor het bouwplan is derhalve thans geen ontheffing meer vereist als bedoeld in het tweede lid van die bepaling. Aan een beoordeling van de juistheid van de bij de beslissing op bezwaar verleende ontheffing, komt de Afdeling derhalve niet meer toe. Uit het vorenoverwogene volgt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar terecht in stand heeft gelaten.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.11 oktober 2006
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006