ECLI:NL:RVS:2006:AY9858

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601245/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om woonwagenstandplaats in Stampersgat door college van burgemeester en wethouders van Halderberge

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om een woonwagenstandplaats in de kern Stampersgat door het college van burgemeester en wethouders van Halderberge. Het college had op 27 november 2003 besloten om het verzoek van appellante af te wijzen. Dit besluit werd door het college in een later besluit van 13 april 2004 bevestigd, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. De rechtbank Breda verklaarde op 2 januari 2006 het beroep van appellante tegen deze besluiten ook ongegrond. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij stelde dat de rechtbank had miskend dat het college haar een vervangende woonwagenstandplaats had moeten toewijzen op basis van een toezegging van de burgemeester van Halderberge.

De Raad van State heeft de zaak op 31 augustus 2006 ter zitting behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bestuursrechter alleen oordeelt over de uitoefening van bestuursrechtelijke bevoegdheden en dat de civiele rechter zich moet buigen over de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst tussen appellante en het college. Het college had onderzoek laten verrichten naar de planologische mogelijkheden voor de realisatie van een solitaire woonwagenstandplaats, maar de uitkomst was dat geen van de onderzochte locaties geschikt was. De Raad van State concludeerde dat het college in redelijkheid tot de afwijzing van het verzoek had kunnen komen en dat er geen bindende toezegging aan appellante was gedaan.

Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200601245/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1134 van de rechtbank Breda van 2 januari 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Halderberge (hierna: het college) een verzoek van appellante om een woonwagenstandplaats in de kern Stampersgat te mogen innemen afgewezen.
Bij besluit van 13 april 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 januari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 april 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2006, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. M.B. van den Toorn-Volkers, advocaat te Made, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Timmermans en drs. J.M.W. Zollner, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente Halderberge, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante betoogt, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank, door te overwegen dat op het college niet de verplichting rust om haar een vervangende woonwagenstandplaats toe te wijzen, heeft miskend dat zij op de stellige toezegging van de burgemeester van Halderberge mocht afgaan dat voor haar een standplaats kon worden gerealiseerd.
2.2.    Appellante huurt van de gemeente Halderberge een standplaats op een woonwagencentrum aan de [locatie] te [plaats]. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, voor zover de rechtsverhouding tussen appellante en het college wordt beheerst door de tussen hen gesloten huurovereenkomst, het eventueel aan de civiele rechter is om een oordeel te geven over de verplichtingen die voor de gemeente uit die overeenkomst voortvloeien. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat de bestuursrechter uitsluitend oordeelt over de uitoefening van een bestuursrechtelijke bevoegdheid.
Het college heeft naar aanleiding van een toezegging van de burgemeester onderzoek doen verrichten door een stedenbouwkundig bureau naar de planologische mogelijkheden om in de kern Stampersgat een solitaire woonwagenstandplaats voor appellante te realiseren. In het kader van dit onderzoek zijn zes locaties onderzocht. De uitkomst van dat onderzoek is ten grondslag gelegd aan het besluit van 27 november 2003, dat blijkens het verhandelde ter zitting in hoger beroep strekt tot weigering om krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen van de voor de zes locaties geldende bestemming. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat geen van deze locaties voor het realiseren van de gewenste woonwagenstandplaats geschikt is. Nu deze uitkomst op zichzelf niet is betwist, heeft de rechtbank in het door appellante in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot het bij de rechtbank bestreden besluit heeft kunnen komen. Anders dan appellante heeft gesteld, is bovendien van een het college bindende toezegging niet gebleken.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter en mr. R.W. Loeb en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006
290.