ECLI:NL:RVS:2006:AY9849

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509318/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan Buitengebied '98, 13e wijziging (De Hertenwei) door gemeenteraad Reusel-De Mierden

Op 11 oktober 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het wijzigingsplan "Buitengebied '98, 13e wijziging (De Hertenwei)" door de gemeenteraad van Reusel-De Mierden. Het wijzigingsplan, dat op 4 juli 2005 door de gemeenteraad was vastgesteld, maakt de bouw van 107 recreatiewoningen en 11 groepsaccommodaties mogelijk. Appellant, een inwoner van de gemeente, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, omdat hij van mening is dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit en de effecten op de lokale fauna, met name de padden. Hij stelt ook dat het plan in strijd is met het streekplan en dat er onvoldoende compenserende maatregelen zijn getroffen.

De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling oordeelt dat er geen aanleiding was voor een luchtkwaliteitsonderzoek, omdat het aantal verblijfseenheden in het plangebied zal afnemen. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de Flora- en Faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan, omdat de aanwezigheid van beschermde soorten niet is aangetoond. De Afdeling concludeert dat de gemeente voldoende maatregelen neemt om de padden te beschermen tijdens de paddentrek.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep ongegrond verklaard en de goedkeuring van het wijzigingsplan bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de goedkeuring van ruimtelijke plannen en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten, zonder dat dit leidt tot onnodige vertraging in de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen.

Uitspraak

200509318/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Reusel-De Mierden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 mei 2005, het wijzigingsplan "Buitengebied '98, 13e wijziging (De Hertenwei)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 september 2005, kenmerk 1117067/1127365, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het gemeentebestuur op 13 februari 2006 en van appellant op 10 en 21 april 2006. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Vakantiecentrum de Hertenwei B.V., die als partij tot het geding is toegelaten, op 15 augustus en van appellant op 17 augustus 2006. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2006, waar appellant en verweerder, vertegenwoordigd door drs. P.J.M. Aertsen, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. C.R. van der Krieken, ambtenaar van de gemeente, en Vakantiecentrum de Hertenwei B.V., vertegenwoordigd door mr. R.H. van Marle en C. Kappelhoff.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    Het wijzigingsplan "Buitengebied '98, 13e wijziging (De Hertenwei)" maakt de bouw van 107 recreatiewoningen en 11 groepsaccommodaties mogelijk op het zuidelijk deel van het Vakantiecentrum De Hertenwei aan Wellenseind 7-9 te Lage Mierde in de gemeente Reusel-De Mierden.
Het standpunt van appellant
2.4.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Appellant voert aan dat ten onrechte geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de luchtkwaliteit. Voorts voert appellant aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de effecten van het plan op het leefgebied van de in het gebied voorkomende padden en de gevolgen van de verkeersaantrekkende werking tijdens de paddentrek.
Appellant stelt dat ten onrechte geen compenserende maatregelen zijn getroffen en dat geen ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet (hierna Ffw) is aangevraagd of verkregen. Tevens stelt appellant dat het plan in strijd is met het streekplan nu de bezetting gedurende het gehele jaar van de nieuwe recreatievoorzieningen ten koste gaat van de stilteperiode van oktober tot maart. In dit kader is ten onrechte geen advies gevraagd aan de Adviescommissie Recreatie en Toerisme. Ook zal de nieuwe verblijfsrecreatie zorgen voor extra parkeeroverlast.
Het standpunt van verweerder
2.4.1.    Verweerder heeft geen reden gezien het wijzigingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder heeft het aspect luchtkwaliteit bij de beoordeling van het plan betrokken. De bestemmingssituatie blijft dezelfde en het totaal aantal recreatieve verblijfsvoorzieningen zal substantieel afnemen waardoor ook het aantal verkeersbewegingen zal afnemen. Het plan levert derhalve geen verslechtering van de luchtkwaliteit op. Het plan voldoet aan de eisen zoals deze worden gesteld in de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De oppervlakte groen in het plangebied zal toenemen en hoewel niet kan worden uitgesloten dat zich in het plangebied soorten bevinden die in het kader van de Ffw bescherming behoeven, is uit provinciaal onderzoek gebleken dat voor zover deze soorten aanwezig zijn, het vergunningsstelsel van de Ffw en de vrijstellingsmogelijkheden het ter plaatse herinrichten van het recreatieterrein niet in de weg zullen staan. Op grond van het "Streekplan Brabant in Balans 2002" (hierna: streekplan) had de commissie Toerisme en Recreatie geen adviserende rol in deze. Ten slotte acht verweerder de parkeermogelijkheden voldoende. Gezien de vermindering van het aantal verblijfsvoorzieningen zal de verkeersdruk afnemen en bovendien wordt er bij elke accommodatie een zelfstandige parkeergelegenheid gecreëerd.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    In het geldende bestemmingsplan is kamperen, het plaatsen van stacaravans, verblijf in maximaal 5 groepsaccommodaties en gebruik voor sportdoeleinden toegestaan. Ingevolge artikel 15.1.1. van de voorschriften van het bestemmingsplan is het maximum aantal stacaravans niet begrensd. Op het terrein waren ongeveer 300 stacaravans aanwezig.
2.5.2.    Ingevolge artikel 3 van het wijzigingsplan is toegestaan recreatief verblijf in recreatiewoningen en in groepsaccommodaties, kamperen en gebruik voor sportdoeleinden en natuur en natuureducatieve voorzieningen. Voor de recreatiewoningen geldt een maximum van 107 en voor de groepsaccommodaties een maximum van 11.
2.5.3.     Het plangebied maakt geen deel uit van natuur- of groengebieden met een beschermde status. In de plantoelichting is opgenomen dat gezien de ligging en het karakter van het plangebied binnen een bestaand recreatiecentrum, de aanwezigheid van bijzondere beschermde planten en dieren uitgesloten kan worden geacht.
2.5.4.    Ingevolge artikel 1b, vierde lid, en de bijlage 4 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, in samenhang met artikel 16b, tweede lid, onder a, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten zijn de verboden van de artikelen 8 tot en met 12 van de Ffw niet van toepassing op de gewone pad (Latijnse naam: Bufo bufo).
2.5.5.    Uit het streekplan volgt dat bij uitbreiding van verblijfsrecreatiebedrijven in de hoofdzone AHS-landschap en de subzone RNLE-landschapsdeel advies gevraagd dient te worden bij de "Adviescommissie Recreatie en Toerisme".
2.5.6.    In de plantoelichting is het volgende opgenomen:
"Parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden. (..) Bij de verschillende woningen en accommodaties zal voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn. (..) Per recreatiewoning zullen maximaal 2 parkeerplaatsen worden aangelegd. Voor de groepsaccommodaties zal een centrale parkeervoorziening, parallel aan de Kruisvelden, deels achter de groepsaccommodaties, worden aangelegd.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Met het bestaan van de door verweerder goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van verweerder onverlet om in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.6.1.    Vast staat dat geen onderzoek is verricht naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit van het wijzigingsplan. Voor een dergelijk onderzoek bestond naar het oordeel van de Afdeling in dit geval echter ook geen aanleiding, aangezien een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse redelijkerwijs is uit te sluiten. Hierbij is van belang dat het aantal verblijfseenheden beduidend zal afnemen. In het geldende plan als weergegeven in overweging 2.5.1. is een ongelimiteerd aantal stacaravans  en 5 groepsaccommodaties toegestaan, terwijl in het wijzigingsplan, als weergegeven in overweging 2.5.2., een maximum van 107 woningen en 11 groepsaccommodaties is toegestaan. Het plaatsen van stacaravans is niet langer toegestaan in het wijzigingsplan. Hoewel het recreatieseizoen voor recreatiewoningen langer is dan voor stacaravans, zal het totale aantal verblijfseenheden sterk afnemen. Derhalve zal het totale aantal bezoekers in de gewijzigde situatie afnemen. Onder deze omstandigheden zal de verkeersdruk afnemen en kan een verslechtering van de luchtkwaliteit redelijkerwijs worden uitgesloten.
2.6.2.    Ter zitting is gebleken dat in het plangebied de gewone pad (Latijnse naam: Bufo bufo) voorkomt. Gelet op de in overweging 2.5.4 vermelde bepalingen hoeft voor deze paddensoort geen ontheffing op grond van de Ffw te worden aangevraagd. Voorts merkt de Afdeling op dat ter zitting is gebleken dat de gemeente tijdens de paddentrek maatregelen neemt en zonodig nog zal nemen ter bescherming van de padden, door het plaatsen van hekken ter afsluiting van de weg De Kruisvelden of het aanbrengen van gaashekken langs deze weg.
Ten aanzien van de aanwezigheid van andere planten- en diersoorten overweegt de Afdeling dat appellant geen gegevens heeft overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ter plaatse te beschermen planten- en diersoorten bevinden. Er is dan ook geen grond voor de conclusie dat het standpunt van verweerder, dat toepassing van de Ffw geen belemmering zal zijn voor de uitvoering van het plan, onjuist is.
2.6.3.    Gelet op hetgeen in 2.6.1 is overwogen ten aanzien van het aantal verblijfseenheden, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een uitbreiding van de verblijfsrecreatie ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. De uitspraak van de Raad van State van 24 maart 2004, nr.
200301789/1, waarnaar appellant verwijst betreft geen gelijk geval, aangezien daar sprake was van een uitbreiding. Nu vast staat dat geen sprake is van een uitbreiding volgt hieruit dat het vragen van een advies aan Adviescommissie Recreatie en Toerisme niet vereist was.
2.6.4.    Wat betreft de door appellant gevreesde extra parkeeroverlast wordt overwogen dat gezien de hiervoor vermelde afname van het aantal verblijfseenheden, de aanleg van een tweede ontsluitingsweg en de intentie om parkeerplaatsen aan te leggen op het eigen terrein, verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet zal leiden tot extra parkeeroverlast.
2.6.5.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g.  Soede
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006
270-521.