ECLI:NL:RVS:2006:AY9841

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606683/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om registratie van politieke aanduiding door de Kiesraad

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 oktober 2006 uitspraak gedaan over het beroep van een appellante die een verzoek had ingediend bij de Kiesraad voor de registratie van de aanduiding 'Financieel Gedupeerden' voor de verkiezingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De Kiesraad had dit verzoek op 4 september 2006 niet-ontvankelijk verklaard. De appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 141,00 te betalen. De Raad van State heeft vastgesteld dat de appellante niet aan de betalingsverplichting heeft voldaan, ondanks dat zij hierover voorafgaand aan de zitting was geïnformeerd. De Raad oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat de appellante in verzuim is geweest. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan griffierechten in bestuursrechtelijke procedures. De Raad van State heeft het beroep van de appellante dan ook niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2006.

Uitspraak

200606683/1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2006 heeft de Kiesraad, te dezen handelend als het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal, een verzoek om registratie van de aanduiding 'Financieel Gedupeerden' voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 september 2006 heeft het centraal stembureau een verweerschrift ingediend.
Op 18 september 2006 is ingekomen een brief van appellante van 15 september 2006.
Bij brief van 19 september 2006 heeft appellante nadere stukken overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2006, waar appellante in persoon en het centraal stembureau, vertegenwoordigd door mr. J. Schipper-Spanninga, secretaris-directeur van de Kiesraad en drs. P.J. Young, werkzaam bij de Kiesraad, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel G 5, eerste lid, van de Kieswet, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een beschikking als bedoeld in artikel G 1, als hier aan de orde, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel G 5, derde lid, van de Kieswet is artikel D 9, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel D 9, derde lid, van de Kieswet bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, in afwijking van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, twee weken. De voorzitter van de Afdeling kan een kortere termijn stellen.
2.2.    Appellante is voor het door haar ingestelde beroep € 141,00 aan griffierecht verschuldigd. Bij de aanvang van de behandeling ter zitting is vastgesteld dat appellante het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald. In de aangetekend aan appellante verzonden brief van 12 september 2006 van de Secretaris van de Raad van State staat vermeld dat zij het griffierecht vóór de zitting contant dient te betalen met de mededeling dat - indien het verschuldigde bedrag niet vooraf aan de zitting is voldaan - zij er rekening mee dient te houden niet ontvankelijk te worden verklaard in beroep. Dat, zoals appellante heeft opgemerkt, in een algemene brochure van de
Raad van State informatie is opgenomen over de procedure van de betaling van griffierechten per acceptgirokaart doet aan de mededeling van de Secretaris in de onderhavige zaak niet af. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
2.3.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g.  Dallinga
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2006
18-362.