ECLI:NL:RVS:2006:AY9420

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508091/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan N280-Oost vastgesteld door gemeenteraad Roermond

Op 4 oktober 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "N280-Oost" dat op 27 januari 2005 door de gemeenteraad van Roermond is vastgesteld. Dit bestemmingsplan, dat de aanleg van de N280-Oost en bijbehorende voorzieningen regelt, werd goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg op 16 augustus 2005. Twee appellanten, [appellante sub 1] en [appellante sub 2], hebben beroep ingesteld tegen deze goedkeuring. De Afdeling heeft de zaak op 8 juni 2006 behandeld. De appellanten voerden aan dat de goedkeuring van het plan in strijd was met een goede ruimtelijke ordening, omdat het plan hun belangen niet voldoende zou beschermen, met name de bereikbaarheid van hun bedrijven. De Afdeling overwoog dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd was met het recht. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad de aan hem toekomende beoordelingsmarges niet had overschreden en dat de bedenkingen van de appellanten niet ontvankelijk waren. Het beroep van [appellante sub 1] werd gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de goedkeuring van de wijzigingsbevoegdheid voor de ontsluiting van een motorbrandstofverkooppunt en het plandeel met de bestemming "Houtopstand -Gh-" werd vernietigd. Het beroep van [appellante sub 2] werd geheel ongegrond verklaard. De provincie Limburg werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellante sub 1].

Uitspraak

200508091/1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2.    [appellante sub 2]., gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2005 heeft de gemeenteraad van Roermond, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 december 2004, het bestemmingsplan "N280-Oost" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 augustus 2005, no. 2005/38178, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief van 20 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2005 en [appellante sub 2] bij brief van 14 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2005, beroep ingesteld. [appellante sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 17 oktober 2005.
Verweerder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2006, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. P.H.E. Bloemer, advocaat te Roermond, [belanghebbenden], [appellante sub 2]., vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, ir. H.J.M. Luijpers, mr. drs. H.J.M. Achten en mr. D.R. Boer, zijn verschenen. De gemeenteraad van Roermond is niet verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Het plan
2.2.    Het plan voorziet in de aanleg van de N280-Oost met daarbij behorende voorzieningen. Deze autoweg zal de verbinding vormen tussen de nog aan te leggen Rijksweg 73-Zuid bij Roermond en de A52 bij Niederkrüchten-Elmpt. Ook voorziet het plan in de mogelijke aanpassing van enkele wegen in de directe omgeving van de N280-Oost.
Toetsingskader
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het beroep van [appellante sub 2]
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Hij heeft appellante op grond van artikel 24 van de WRO niet in haar bedenkingen ontvangen, nu de keuze voor het tracé en het bijbehorend ruimtebeslag zoals die in het bestemmingsplan is opgenomen, reeds is verankerd in de concrete beleidsbeslissing (hierna: cbb) zoals vastgelegd in de aanvulling van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg "N280-Oost" (hierna: de POL-aanvulling), vastgesteld door provinciale staten van Limburg op 21 februari 2003. Tevens verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2004, in zaak no.
200303085/1, met betrekking tot de POL-aanvulling.
Standpunt appellante
2.4.1.    Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en voert daartoe aan dat verweerder haar ten onrechte niet in haar bedenkingen heeft ontvangen. In verband daarmee betoogt zij dat in de onderhavige procedure niet de tracékeuze voor de N280-Oost zoals die is neergelegd in de cbb wordt aangevochten, maar dat zij opkomt tegen het ontbreken van een oplossing voor haar situatie bij de vertaling van deze cbb op bestemmingsplanniveau. De oplossingen die appellante heeft aangedragen, zoals een extra ontsluiting vanaf de N280-Oost of de verplaatsing van het bedrijf of bewegwijzering naar het bedrijf, zijn ten onrechte door de gemeenteraad niet in de planologische belangenafweging betrokken.
Vaststelling van de feiten
2.4.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.2.1.    Appellante is gevestigd aan de [locatie] te [plaats]. Op dit perceel worden fruit, planten en heesters geteeld en is een winkel gevestigd voor de verkoop van aardappelen, groente, fruit, bloemen, planten en levensmiddelen. De Elmpterweg is thans een doorgaande weg tussen Nederland en Duitsland. Het voorziene tracé van de Rijksweg 73-Zuid en de N280-Oost hebben tot gevolg dat de locatie waar appellante is gevestigd niet langer direct bereikbaar is vanuit Duitsland, aangezien een deel van de Elmpterweg zal verdwijnen. Het perceel van appellante maakt geen deel uit van het plangebied.
2.4.2.2.    In de POL-aanvulling is in paragraaf 4.4.1. 'Hoofdlijnen van beleid' opgenomen: "de N280-Oost wordt als onderdeel van het pakket "Via Limburg" gerealiseerd volgens het op de plankaarten 2a en 2b aangegeven tracé met bijbehorend ruimtebeslag. Uitgegaan is van een hoogteligging overeenkomstig het voorlopig Technisch Ontwerp. Dit tracé geldt als een concrete beleidsbeslissing."
In paragraaf 1.5. is, voor zover thans van belang, vermeld dat uitsluitend voor beroep in aanmerking komen de functie en het ruimtebeslag van het tracé voor de N280-Oost zoals deze - als uitwerking van de in het Ontwerp opgenomen hoofdlijn van beleid - zijn opgenomen in deze POL-aanvulling N280-Oost (plan en plankaarten 2a en 2b) die door provinciale staten op 21 februari 2003 is vastgesteld.
In paragraaf 4.1. "Functie N68" is vermeld dat de N280-Oost als onderdeel van het Trans-Europese Netwerk een stroomweg wordt. Het onderliggend wegennet wordt daardoor niet meer belast met doorgaand verkeer aangezien een N280-Oost zonder erfaansluitingen de verkeersafwikkeling aanzienlijk zal bevorderen.
In paragraaf 4.2. "Bestuurlijke afweging" is, voor zover thans van belang, vermeld dat naast handhaving van de bestaande weg als parallelweg, wordt voorzien in één ongelijkvloerse kruising met de N280-Oost ter hoogte van het bestaande kruispunt Maalbroek/N68.
Op de plankaarten 2a en 2b behorende bij de POL-aanvulling zijn het tracé en het ruimtebeslag (ruimte t.b.v. aanleg infra weg) van de N280-Oost weergegeven. Op de plankaarten zijn geen aansluitingen op het tracé weergegeven, wel is de ongelijkvloerse kruising ter hoogte van het bestaande kruispunt Maalbroek/N68 opgenomen op de plankaarten.
2.4.2.3.    In haar uitspraak van 26 mei 2004, in zaak no.
200303085/1, betreffende de POL-aanvulling heeft de Afdeling naar aanleiding van het beroep van appellante het volgende overwogen.
"Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de verwezenlijking van de N280-Oost dan aan het belang dat is gediend bij het behoud van rechtstreekse bereikbaarheid van de winkels van [appellante sub 2] (…) voor klanten uit Duitsland."
2.4.2.4.    Ingevolge artikel 24 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) is artikel 23, eerste lid, onder c, alsmede artikel 27, eerste en tweede lid, niet van toepassing voor zover het ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in een concrete beleidsbeslissing.
Ingevolge artikel 1 van de WRO is een concrete beleidsbeslissing een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.
Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, wordt een concrete beleidsbeslissing uit een streekplan bij de vaststelling van gemeentelijke plannen als bedoeld in hoofdstuk IV van deze wet in acht genomen.
Oordeel van de Afdeling
2.4.3.    Op de plankaarten 2a en 2b behorende bij de POL-aanvulling zijn geen aansluitingen op het tracé van de N280-Oost weergegeven. Uit de POL-aanvulling, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.4.2.2, is de Afdeling gebleken dat is besloten om geen aansluitingen op de N280-Oost in het tracé en het bijbehorende ruimtebeslag op te nemen, dit ter bevordering van een vlotte en veilige verkeersafwikkeling op de weg, waaraan een stroomfunctie in het kader van het Europese wegennet is toegekend. Het ontbreken van aansluitingen op de N280-Oost maakt in die zin dan ook reeds deel uit van het tracé, zoals neergelegd in de cbb die is opgenomen in de POL-aanvulling en waarover de Afdeling reeds heeft geoordeeld.
Gelet hierop diende de gemeenteraad ingevolge het bepaalde in artikel 4a, eerste lid, van de WRO dit onderdeel van de POL-aanvulling in acht te nemen en bestond er geen ruimte voor een nadere belangenafweging dan wel een afwijking van deze cbb met betrekking tot aansluitingen op de N280-Oost.
De bedenkingen die appellante heeft aangevoerd zijn gericht op het verkrijgen van een aansluiting ter hoogte van haar perceel aan de Elmpterweg 51 op de N280-Oost. Gelet op het vorenoverwogene, is de Afdeling van oordeel dat ingevolge artikel 24 van de WRO het ontbreken van aansluitingen op de N280-Oost in deze procedure niet meer voor bestrijding in aanmerking komt.
Het beroep van appellant is daarom ongegrond.
2.4.4.    Voor zover appellante in haar beroepschrift de wens tot uitdrukking brengt dat haar bedrijf wordt verplaatst of bewegwijzering ten behoeve van haar bedrijf wordt aangebracht, merkt de Afdeling op dat dit buiten het kader van dit geschil valt en in onderhavige procedure dan ook buiten beschouwing dient te worden gelaten.
Het beroep van [appellante sub 1]
Standpunt appellant
2.5.    Appellant stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "begrenzing waarnaar in artikel 48, negende lid, van de planvoorschriften wordt verwezen (wijzigingsbevoegdheid t.b.v. ontsluiting motorbrandstofverkooppunt)". Daartoe betoogt appellant dat de wijzigingsbevoegdheid in dit voorschrift niet toepasbaar en realistisch is, gelet op de locatie van de aanduiding op de plankaart. Voorts wenst hij dat de ontsluiting niet middels een wijzigingsbevoegdheid, maar rechtstreeks in het plan wordt vastgelegd.
Tevens stelt appellant in dit kader dat verweerder de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2004, in zaak no.
200303085/1, onjuist heeft geïnterpreteerd voor zover het betreft het door appellant voorgestelde alternatief voor de ontsluiting van de motorbrandstofverkooppunten en het hotel door middel van een ongelijkvloerse kruising ter hoogte van de Witteweg. Als gevolg daarvan zijn zijn bedenkingen betreffende dit alternatief ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aldus appellant.
Verder voert hij als bezwaar aan dat de bebouwingsmogelijkheden en/of uitbreidingsmogelijkheden voor zijn hotel ten onrechte in het plan worden beperkt. In dit verband stelt hij dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "begrenzing waarnaar in artikel 48, achtste lid, van de planvoorschriften wordt verwezen (wijzigingsbevoegdheid t.b.v. uitbreiding hotel)" alsmede aan artikel 35, derde lid, onder a(2), van de planvoorschriften. Volgens appellant is het in dit voorschrift toegestane totale bebouwde oppervlak binnen het plandeel met de bestemming "Horeca -H-" onvoldoende. Bovendien staat het plandeel met de bestemming "Houtopstand -Gh-" aan uitbreiding in de weg. Daarbij heeft verweerder ten onrechte goedkeuring verleend aan dat plandeel, nu feitelijk geen sprake is van een houtopstand en onzeker is of, conform artikel 31 van de planvoorschriften, een aanlegvergunning zal worden verleend voor het vellen of rooien van deze houtopstand in verband met een uitbreiding van het hotel.
Appellant stelt dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in een directe aansluiting van het hotel op het tracé van de N280-Oost.
Voorts stelt appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Opslagdoeleinden LPG -D(o)-", omdat de locatie daarvan te weinig mogelijkheden biedt voor de uitbreiding van het hotel.
Verder stelt appellant zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarden -Ah-", betreffende het perceel aan de Maalbroek 102, aangezien geen noemenswaardige landschappelijke waarden in het betreffende gebied aanwezig zijn.
Het standpunt van verweerder
2.5.1.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het, met uitzondering van het plandeel met de bestemming "Opslagdoeleinden LPG -D(o)-" goedgekeurd. Daartoe stelt hij zich op het standpunt dat appellant ten aanzien van de bedenking betreffende de voorgestelde ongelijkvloerse kruising van de Witteweg en de N280-Oost niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de mogelijke aansluitingen van en naar de N280-Oost deel uitmaken van de concrete beleidsbeslissing die in de POL-aanvulling is opgenomen. Bovendien is de ontsluitingsvariant in de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2004, in zaak no.
200303085/1, aan de orde geweest en heeft de Afdeling het niet onredelijk geacht dat niet wordt voorzien in bovengenoemde ongelijkvloerse kruising. Voorts staan de kosten van deze variant niet in verhouding tot de totale kosten van het project en is de variant vanuit verkeerskundig en landschappelijk oogpunt noodzakelijk noch wenselijk. De te verwachten planschade weegt, volgens verweerder, niet zwaarder dan de planologische argumenten.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat ook het gebied ten noorden van de N280-Oost goed zal worden ontsloten, onder andere door aanpassingen aan het bestaande wegennet. Met de in artikel 48, negende lid, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid betreffende de ontsluiting ten behoeve van het motorbrandstofverkooppunt aan de zuidelijke zijde van de N280-Oost, wordt aan de bezwaren van appellant tegemoet gekomen. Appellant kan de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid met een concreet bouwplan en daarbij behorende onderzoeken inroepen. Verweerder acht deze wijzigingsbevoegdheid aanvaardbaar. Voorts staat de bestemming "Houtopstand -Gh-" de uitbreiding van het hotel niet in de weg, nu een aanlegvergunning kan worden aangevraagd. Verweerder stelt zich ten slotte op het standpunt dat de bestemming "Opslagdoeleinden LPG -D(o)-" de uitbreiding van het hotel wel in de weg staat, aangezien bij uitbreiding niet kan worden voldaan aan de minimale afstand van 80 meter tussen de LPG-locatie en bebouwing. Aan het desbetreffende plandeel heeft verweerder goedkeuring onthouden.
Verweerder stelt dat de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarden -Ah-" terecht als zodanig zijn bestemd, gelet op de onderzoeken die door de gemeenteraad van Roermond ter zake zijn verricht.
Vaststelling van de feiten
2.5.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.2.1.    Appellant exploiteert thans twee motorbrandstofverkooppunten, waarvan het ene motorbrandstofverkooppunt noordelijk gelegen is van de huidige rijksweg N68 en het andere ten zuiden daarvan. Het voorziene tracé van de N280-Oost heeft tot gevolg dat het huidige noordelijke motorbrandstofverkooppunt zal verdwijnen en dat zijn zuidelijke motorbrandstofverkooppunt niet meer rechtstreeks door reizigers van Duitsland naar Nederland kan worden bereikt.
Appellant exploiteert tevens een hotel op het perceel met de bestemming "Horeca -H-" dat ten oosten van het zuidelijke motorbrandstofverkooppunt is gelegen. Het totale bebouwde oppervlak van dit plandeel bedraagt thans 2000 m². Appellant wenst een uitbreiding van zijn hotel tot een bebouwd oppervlak van 4600 m² op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarden -Ah-".
2.5.2.2.    Ingevolge artikel 48, achtste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders op grond van artikel 11 van de WRO bevoegd de bestemming "Agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarden -Ah-" te wijzigen in de bestemming "Horeca -H-" voor zover op de plankaart weergegeven met de aanduiding "begrenzing waarnaar in artikel 48, achtste lid, van de planvoorschriften wordt verwezen (wijzigingsbevoegdheid t.b.v. uitbreiding hotel)".
Ingevolge het negende lid van dit artikel, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders op grond van artikel 11 van de WRO bevoegd het plan te wijzigen voor zover het betreft gronden gelegen aan weerszijden van de Witteweg noordelijk van de N280-Oost en weergegeven met de aanduiding "begrenzing waarnaar in artikel 48, negende lid, van de planvoorschriften wordt verwezen (wijzigingsbevoegdheid t.b.v. ontsluiting motorbrandstofverkooppunt)" ten behoeve van een op- en afrit van de N280-Oost inclusief de aanleg van een viaduct over de N280-Oost ter ontsluiting van het bestaande, ten zuiden van de N280-Oost gelegen motorbrandstofverkooppunt.
2.5.2.3.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is het verboden om binnen een op de plankaart aangegeven zone aan weerszijden van de op de plankaart aangeduide "hogedruk gastransportleiding", "Solvay pekeltransportleiding", "brandstofleiding Defensie" en "hoofdwaterleiding" gebouwen en andere bouwwerken op te richten.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn burgemeester en wethouders bevoegd om vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1, indien daardoor geen schade of ander nadeel aan de leiding wordt toegebracht, de leidingbeheerder vooraf ter zake wordt gehoord, en indien uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het betreffende gebruik.
2.5.2.4.    In haar uitspraak van 26 mei 2004, in zaak no.
200303085/1, betreffende de POL-aanvulling heeft de Afdeling het volgende overwogen.
"Voorts acht de Afdeling het standpunt van verweerders niet onredelijk dat de ongelijkvloerse kruising van de Witteweg en de N280-Oost niet verantwoord is vanwege het te verwachten geringe gebruik dat zal worden gemaakt van de kruising, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de inbreuk die de kruising op het landschap ter plaatse met zich zal brengen."
2.5.2.5.    Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Horeca -H-" aangewezen gronden bestemd voor doeleinden in verband met het uitoefenen van een hotel-, restaurant- en/of cafébedrijf.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel mag op en in de tot "Horeca -H-" bestemde gronden uitsluitend bebouwing worden opgericht ten behoeve van de bestemming, met dien verstande dat het bebouwd oppervlak, met inbegrip van de dienstwoningen, niet meer mag bedragen dan 2.000 m².
Ingevolge het derde lid, onder a(2), van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van lid 2, onder c, ten behoeve van het uitbreiden van het bebouwd oppervlak in verband met de uitbreiding van de bestaande horecagelegenheid, mits het totale bebouwd oppervlak binnen de bestemming niet meer bedraagt dan 4.000 m².
2.5.2.6.    Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart als "Houtopstand -Gh-" aangewezen gronden bestemd voor de aanleg en/of instandhouding van houtopstanden alsmede voor het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden, zulks ten behoeve van de opbouw van het landschap.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 maart 1998, in zaak no. E01.95.0178 (BR 1998, b,z 1016), voorziet de WRO er niet in dat het college van gedeputeerde staten bij een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 28 van deze wet, bij hen ingebrachte bedenkingen niet-ontvankelijk verklaart. Wel kunnen, in het geval dat aan artikel 27, voornoemd, geen recht tot het inbrengen van bedenkingen kan worden ontleend, de desbetreffende bedenkingen buiten beschouwing worden gelaten. Gelet hierop zal de Afdeling de niet-ontvankelijkverklaring door verweerder van de bedenking van appellant betreffende de alternatieve ontsluiting van de Witteweg opvatten als had hij deze buiten beschouwing gelaten.
2.5.3.1.    In de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2004, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.5.2.4., is het standpunt van provinciale staten van Noord-Brabant dat de ongelijkvloerse kruising van de Witteweg en de N280-Oost niet verantwoord is, niet onredelijk geacht. Gelet hierop kan de door appellant voorgestelde ontsluiting ter hoogte van de Witteweg in onderhavige procedure niet meer aan de orde komen. De Afdeling is van oordeel dat verweerder ingevolge artikel 24 van de WRO bedoelde bedenking van appellant terecht niet in zijn beoordeling van het plan heeft betrokken.
2.5.4.    Omtrent het bezwaar met betrekking tot de aanduiding "begrenzing waarnaar in artikel 48, negende lid, van de planvoorschriften wordt verwezen (wijzigingsbevoegdheid t.b.v. ontsluiting motorbrandstofverkooppunt)" overweegt de Afdeling het volgende.
2.5.4.1.    Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en ook thans nog niet duidelijk is of en op welke manier invulling zal worden gegeven aan de mogelijkheid om het motorbrandstofverkoopunt aan de zuidelijke zijde van de voorziene N280-Oost te ontsluiten. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een directe bestemming voor deze ontsluiting in plaats van voornoemde wijzigingsbevoegdheid, niet aangewezen was.
2.5.5.    Niet bestreden is dat in beginsel aan de in artikel 48, negende lid, van de planvoorschriften gestelde voorwaarden voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, die onder meer voorziet in de aanleg van een viaduct over de N280-Oost, kan worden voldaan. In zoverre is deze bevoegdheid toepasbaar. De Afdeling stelt echter vast dat aan de gronden waaraan de aanduiding "begrenzing waarnaar in artikel 48, negende lid, van de planvoorschriften wordt verwezen (wijzigingsbevoegdheid t.b.v. ontsluiting motorbrandstofverkooppunt)" is toegekend, deels tevens de aanduidingen "hogedruk hoofdgastransportleiding", "brandstofleiding Defensie" en "Solvay pekeltransportleiding" zijn toegekend. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden om binnen een zone langs deze leidingen gebouwen of andere bouwwerken, zoals een viaduct, op te richten. Weliswaar kan ingevolge het tweede lid van dit artikel door het college van burgemeester en wethouders vrijstelling worden verleend van dit verbod, doch er bestaat gerede twijfel over de toepasbaarheid van deze vrijstellingsbevoegdheid ter plaatse. Niet is gebleken dat verweerder heeft onderzocht of bedoelde leidingen en de bodemsamenstelling ter plaatse in de weg staan aan de toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid en daarmee aan de uitvoerbaarheid van de aanduiding "begrenzing waarnaar in artikel 48, negende lid, van de planvoorschriften wordt verwezen (wijzigingsbevoegdheid t.b.v. ontsluiting motorbrandstofverkooppunt)".
2.5.6.    Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.5.7.    Ten aanzien van het bezwaar betreffende de bebouwings- en uitbreidingsmogelijkheden voor het hotel van appellant overweegt de Afdeling het volgende.
2.5.7.1.    Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het maximaal toegestane bebouwde oppervlak op de gronden met de bestemming "Horeca -H-" dat met toepassing van de vrijstellingbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 35, derde lid, onder a(2), van de planvoorschriften, kan worden verkregen, niet voldoende is voor de uitbreiding van zijn hotel. Niet is gebleken van concrete bouwplannen waarvoor het maximaal toegestane bebouwde oppervlak van 4000 m² niet voldoet. Ook overigens bestaat geen grond voor het oordeel dat het maximaal toegestane bebouwde oppervlak zoals dat met toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid kan worden verkregen, in redelijkheid niet kan voldoen. Evenmin is gebleken dat het plandeel met de aanduiding "begrenzing waarnaar in artikel 48, achtste lid, van de planvoorschriften wordt verwezen (wijzigingsbevoegdheid t.b.v. uitbreiding hotel)" in onvoldoende mate aan de wensen van appellant tegemoet komt.
2.5.7.2.    Daargelaten of de bestemming "Houtopstand -Gh-" de uitbreiding van het bebouwde oppervlak op de gronden met de bestemming "Horeca -H-" in de weg staat, is verweerder in het bestreden besluit voorbijgegaan aan de stelling van appellant dat ter plaatse geen sprake is van een houtopstand, maar slechts van een aantal struiken ter afscherming van de parkeerplaats van het hotel. Nu deze stelling noch door verweerder, noch door de gemeenteraad van Roermond is weerlegd, acht de Afdeling gerede twijfel aanwezig of sprake is van een zodanige landschappelijke waarde van de ter plaatse aanwezige houtopstand, dat bescherming in de vorm van de bestemming "Houtopstand -Gh-" noodzakelijk is.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
2.5.8.    Voor zover appellant aanvoert dat ten onrechte niet is voorzien in de door hem gewenste directe aansluiting van het hotel op de N280-Oost, kan dit niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Het zuidelijke motorbrandstofverkooppunt zal ingevolge het plan een directe aansluiting hebben op de N280-Oost. Aan de gronden tussen dit motorbrandstofverkooppunt en het hotel is de bestemming "Verkeersdoeleinden 3 -V3-" toegekend. Deze bestemming staat niet in de weg aan het realiseren van een aansluiting van het hotel, via het motorbrandstofverkooppunt, op de N280-Oost. Dat de huidige inrichting van deze gronden daartoe wellicht moet worden aangepast, kan daaraan niet afdoen.
2.5.9.    Ten aanzien van de stelling van appellant dat de locatie van het plandeel met de bestemming "Opslagdoeleinden LPG -D(o)-" te weinig keuzemogelijkheden biedt, overweegt de Afdeling het volgende.
Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Opslagdoeleinden LPG -D(o)-", omdat de locatie van deze bestemming de uitbreiding van het hotel in de weg staat, nu bij uitbreiding niet kan worden voldaan aan de minimaal aan te houden afstand van 80 meter tussen de locatie van de bestemming "Opslagdoeleinden LPG -D(o)-" en de bebouwing. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO rust op de gemeenteraad de verplichting om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen. De gemeenteraad zal in het nieuwe plan dan ook een locatie voor de bestemming "Opslagdoeleinden LPG -D(o)-" moeten vastleggen die niet aan de uitbreidingsmogelijkheden van het hotel in de weg staat. Gelet hierop is verweerder in zoverre geheel tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellant. Hieruit volgt dat het beroep van appellant in zoverre feitelijke grondslag mist. Het beroep van appellant in zoverre ongegrond.
2.5.10.    Het beroep van appellant dat ziet op het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarden -Ah-" betreffende het perceel aan de [locatie], kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder daaraan ten onrechte goedkeuring heeft verleend, nu appellant dit bezwaar niet nader heeft onderbouwd.
2.5.11.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de aanduiding "begrenzing waarnaar in artikel 48, negende lid, van de planvoorschriften wordt verwezen (wijzigingsbevoegdheid t.b.v. ontsluiting motorbrandstofverkooppunt)" en het plandeel met de bestemming "Houtopstand -Gh-", strijdt met artikel 3:2 van de Awb respectievelijk artikel 3:46 van deze wet.
Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient voor zover het bovengenoemde plandelen betreft, te worden vernietigd.
2.5.12.    Voor het overige heeft verweerder zich, gezien het vorenstaande, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op de desbetreffende onderdelen, behoudens het plandeel met de bestemming "Opslagdoeleinden LPG -D(o)-", niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder op desbetreffende onderdelen terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan en voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Opslagdoeleinden LPG -D(o)-" terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.6.    Ten aanzien van [appellante sub 1] dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 2]. bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van [appellante sub 1] gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van  Limburg, van 16 augustus 2005, no. 2005/38178, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de aanduiding "begrenzing  waarnaar in artikel 48, negende lid, van de planvoorschriften wordt verwezen (wijzigingsbevoegdheid t.b.v. ontsluiting motorbrandstofverkooppunt)" en aan het plandeel met de bestemming "Houtopstand -Gh-";
III.    verklaart het beroep van [appellante sub 1] voor het overige, en het beroep van [appellante sub 2]. geheel ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de provincie Limburg aan [appellante sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Ettekoven    w.g.  Kooijman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2006
177-458.