ECLI:NL:RVS:2006:AY8907

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601490/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan 'Binnenstad' te Montfoort

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 september 2006 uitspraak gedaan over de goedkeuring van een wijzigingsplan van het bestemmingsplan 'Binnenstad' te Montfoort. Het college van burgemeester en wethouders van Montfoort had op 29 november 2005 een wijziging vastgesteld ten behoeve van het perceel Hofstraat 5. De appellante, Rabobank Montfoort-Linschoten B.V., heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij vreesde voor parkeeroverlast en een negatieve impact op de bereikbaarheid van haar bankgebouw door de bezoekers van het nieuwe zalencentrum. De appellante betwistte ook dat het wijzigingsplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan en verwees naar privaatrechtelijke belemmeringen die zij had.

Uitspraak

200601490/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Rabobank Montfoort-Linschoten B.V.", gevestigd te Montfoort,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montfoort de wijziging als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld ten behoeve van het perceel Hofstraat 5 te Montfoort.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 december 2005, kenmerk 2005REG003829, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 21 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2006, beroep ingesteld. Appellante heeft haar beroep aangevuld bij brief van 23 maart 2006.
Bij brief van 20 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht,
en [directeur] alsmede verweerder, vertegenwoordigd door N.M. van Hattem, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Montfoort, vertegenwoordigd door A. van den Braven en S.R. Visser, ambtenaren van de gemeente.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.2.    Het wijzigingsplan heeft betrekking op het wijzigen van de bestemming "Bijzondere doeleinden, gemeentehuis" als neergelegd in het geldende bestemmingsplan "Binnenstad" in de bestemming "Bijzondere doeleinden, zalencentrum" ten behoeve van het perceel Hofstraat 5 (de Commanderije) te Montfoort.
Het standpunt van appellante
2.3.    Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Appellante vreest voor de bereikbaarheid van haar bankgebouw door parkeeroverlast van het aantal bezoekers van het zalencentrum. Zij betwist dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Binnenstad".
Volgens appellante is verder onvoldoende rekening gehouden met een aantal privaatrechtelijke belemmeringen. In dit verband heeft zij erop gewezen dat zij blijkens een akte, verleden op 25 februari 1966, aan de gemeente Montfoort een stenen kloostergang heeft verkocht. In deze akte heeft appellante bedongen dat zij de bevoegdheid heeft de grote poort in deze kloostergang na kantoortijd te sluiten. Van dit recht wenst zij vanwege beveiligingsoverwegingen gebruik te maken. Bovendien zal appellante, eveneens vanwege beveiligingsoverwegingen, geen toestemming verlenen voor een vluchtweg die uitkomt op haar tuin. Voorts stelt appellante dat onduidelijk is of het plan voldoet aan de krachtens de Wet milieubeheer gestelde normen inzake geluidsbelasting. In dit verband wijst zij erop dat zij ook beschikt over een woning aan de Peperstraat 2 te Montfoort.
Het bestreden besluit
2.4.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het wijzigingsplan geheel past binnen de wijzigingsbepalingen van het geldende bestemmingsplan "Binnenstad", zoals opgenomen in artikel 44, lid f, van de planvoorschriften. Met het standpunt van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort inzake de weerlegging van de zienswijze van appellante kan hij instemmen. Vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening acht hij het wijzigingsplan aanvaardbaar.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Het in geding zijnde perceel heeft in het geldende bestemmingsplan "Binnenstad" de bestemming "Bijzondere doeleinden, gemeentehuis (BDG)". Ingevolge artikel 12 van de voorschriften van dit bestemmingsplan, voor zover hier van belang, mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de  bestemming "Bijzondere doeleinden, gemeentehuis (BDG)": een gemeentehuis en binnen de bestemming "Bijzondere doeleinden, zalencentrum (BDZ)": een zalencentrum, alsmede gebouwen voor sociale en culturele doeleinden, met een daarbij behorend horecabedrijf.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder f, van de voorschriften van dit bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van enige bestemming als bedoeld in artikel 12 in een andere bestemming voor bijzondere doeleinden, zoals medische, educatieve, religieuze, sociale en/of culturele doeleinden, alsmede in een andere bestemming voor openbare gebouwen.
2.5.2.    Het perceel van appellante grenst aan één zijde aan het perceel waarop het plan betrekking heeft.
2.5.3.    Het zalencentrum, waarin het plan voorziet, valt onder het toepassingsbereik van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De Afdeling is van oordeel dat verweerder het plan terecht in overeenstemming heeft geacht met de voorschriften van het bestemmingsplan "Binnenstad". Niet gebleken is dat de Commanderije als regulier horecabedrijf in plaats van als zalencentrum zal worden geëxploiteerd.
2.6.1.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in de directe omgeving van het plangebied voldoende parkeermogelijkheden aanwezig zijn voor bezoekers van de Commanderije, ook als een te verwachten bezoekersaantal van 150 per activiteit als uitgangspunt wordt genomen. Deze bezoekers zullen met name de parkeerplaatsen bij de kerk en naast het gemeentehuis gebruiken. Appellante heeft geen concrete gegevens verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat de bereikbaarheid van haar pand voor cliënten in betekenende mate zal worden beperkt als gevolg van het plan. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de meeste activiteiten in de Commanderije zullen plaatsvinden in de late middag en in de avond.
2.6.2.    Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat aspecten van privaatrechtelijke aard zich verzetten tegen de uitvoerbaarheid van het plan. Weliswaar beschikt appellante over het recht de grote poort in de aan de Hofstraat gelegen stenen kloostergang af te sluiten na kantoortijd, maar dat neemt niet weg dat het in noodgevallen mogelijk is - eventueel met een technische voorziening - de kloostergang vanuit de Commanderije als vluchtweg te gebruiken. Dit geldt evenzeer ten aanzien van het gebruik van een vluchtweg die uitkomt op de tuin bij het pand van appellante. Verweerder heeft bij het bestreden besluit geen doorslaggevende betekenis behoeven toe te kennen aan de beveiligingsoverwegingen die appellante stelt met betrekking tot haar bankgebouw.
2.6.3.    Appellante heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat verweerder, ondanks het feit dat het college van burgemeester en wethouders van Montfoort de melding van de inrichting op de voet van de Wet milieubeheer hebben geaccepteerd en de inrichting onder het toepassingsbereik valt van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, vanwege geluidsbelasting voor de woning aan de Peperstraat 2 of voor een ander geluidsgevoelige object aanleiding had moeten vinden goedkeuring te onthouden aan het plan.
2.6.4.       Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006
12.