ECLI:NL:RVS:2006:AY8898

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601500/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding op basis van artikel 49 WRO na afwijzing door gemeenteraad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) door de gemeenteraad van Heerde was afgewezen. De appellanten, die schadevergoeding vroegen, voerden aan dat de gemeenteraad ten onrechte hun verzoek had afgewezen. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 augustus 2006, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat en een makelaar/taxateur. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het taxatierapport van de appellanten niet deugdelijke onderbouwing bood voor de gestelde waardedaling van hun perceel. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd om hun claims te onderbouwen. De Raad van State concludeerde dat de appellanten niet hadden aangetoond dat de waardedaling van hun perceel het gevolg was van een wijziging in het planologische regime. De Raad bevestigde dat de rechtbank geen aanleiding had om een onafhankelijk deskundige aan te stellen, aangezien de appellanten zelf verantwoordelijk waren voor het aanleveren van een deugdelijke contra-expertise. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200601500/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1181 van de rechtbank Zutphen van 10 januari 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Heerde.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2000 heeft de raad van de gemeente Heerde (hierna: de raad) een verzoek van appellanten om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2001 heeft de raad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2001 heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2003, no. 200200065/1, heeft de Afdeling die uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 april 2001 vernietigd en de raad opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 2 februari 2004 heeft de raad het door appellanten gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2006, verzonden op 13 januari 2006, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen per fax op 23 februari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 maart 2006 heeft de raad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dat is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2006, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. L.J. Steenbergen, advocaat te Epe, en H.L. Brummel, makelaar/taxateur te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door P. Pasveer, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 18 (oud) van de WRO, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.    Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van die regimes maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of sprake is van daadwerkelijke verwezenlijking.
2.3.    In geschil is het oordeel van de rechtbank dat uit het door appellanten overgelegde, door H.L. Brummel (hierna: de taxateur) opgestelde, taxatierapport (hierna: het taxatierapport) niet valt af te leiden dat de daarin gestelde waardedaling van het voormalige perceel van appellanten van € 15.900,-- is gebaseerd op een deugdelijke vergelijking van planologische regimes en dat daarin geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden om de door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) gemaakte planvergelijking in het op verzoek van de raad opgestelde advies van mei 2000 (hierna: SAOZ-advies) onjuist of onvolledig te achten.
2.4.    Appellanten betogen dat de rechtbank het taxatierapport onvoldoende op waarde heeft geschat, heeft verzuimd de taxateur in de gelegenheid te stellen het taxatierapport aan te vullen en, nu twee tegenstrijdige taxatierapporten voorlagen, een eigen deskundige had moeten benoemen.
2.5.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit het taxatierapport niet blijkt dat dit is gebaseerd op een vergelijking van planologische regimes, nu daarin de gestelde waardedaling van het voormalige perceel van appellanten op geen enkele wijze is onderbouwd. Voor het standpunt van appellanten dat de rechtbank gelegenheid had moeten bieden om het taxatierapport aan te vullen, bestaat geen grond. Het was aan appellanten om tijdig een deugdelijke contra-expertise over te leggen. Evenmin kan het standpunt van appellanten worden gevolgd dat de rechtbank in de tegenstrijdige adviezen aanleiding had moeten zien een onafhankelijk deskundigenadvies op te laten stellen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd onvoldoende grond biedt om het SAOZ-advies onjuist te achten. Gegeven dat oordeel bestond voor de rechtbank geen grond zelf een deskundige te benoemen.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek    w.g. Zijlstra
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006
240-507.