ECLI:NL:RVS:2006:AY8524

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601060/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake planschadevergoeding door de gemeente Hof van Twente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de gemeente Hof van Twente, die een verzoek om vergoeding van planschade heeft afgewezen. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een wijzigingsplan dat de realisatie van een dierenpension mogelijk maakte, wat volgens de appellant leidde tot waardevermindering van zijn onroerend goed. De Raad van State heeft de zaak behandeld na eerdere uitspraken van de rechtbank Almelo, die het bezwaar van de appellant gegrond had verklaard maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten. De Raad van State oordeelt dat de gemeente terecht heeft gesteld dat de appellant niet in een planologisch nadelige situatie is geraakt, omdat de door hem gestelde schade ook onder het oude planologische regime had kunnen optreden. De rechtbank had terecht overwogen dat de raad de afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding mocht baseren op deskundige rapporten die de geluidshinder en andere relevante factoren in kaart brachten. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

200601060/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1098 van de rechtbank Almelo van 29 december 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Hof van Twente.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft de raad van de gemeente Hof van Twente (hierna: de raad) een verzoek van appellant om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 28 september 2004 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2006 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2006, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Boonstra, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.    Appellant was van juli 1996 tot augustus 2002 eigenaar en bewoner van het perceel, plaatselijk bekend [locatie] in [plaats], gemeente Hof van Twente (hierna: het perceel). Hij heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij bij de verkoop van zijn huis schade heeft geleden ten gevolge van het wijzigingsplan "Buitengebied wijziging dierenpension Markvelde", op grond waarvan op het perceel Deldensestraat 6 een dierenpension kan worden gerealiseerd.
2.3.    De raad heeft zich bij besluit van 28 september 2004, het desbetreffende advies van de schadebeoordelingscommissie van 19 september 2003 en dat van de commissie voor de bezwaarschriften van 19 april 2004 volgend, op het standpunt gesteld dat de door appellant gestelde uitzichtschade zich ook onder het oude planologische regime kon voordoen. Ten aanzien van de door appellant gestelde geluidhinder heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze niet opweegt tegen de bestaande en potentiële geluidhinder van de provinciale Deldensestraat, de N-740. Voor zover het geblaf van honden met name op verkeersluwe momenten hoorbaar was, zijn ter beperking daarvan maatregelen genomen. Mede gelet op de overlast die op grond van de voormalige agrarische bestemming potentieel kon bestaan, heeft appellant volgens de raad niet aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van het wijzigingsplan in een planologisch nadeliger situatie is geraakt.
2.4.    De rechtbank heeft overwogen dat de raad aldus ten onrechte het wijzigingsplan niet bij de planvergelijking heeft betrokken en de opvolgende planologische regimes ten onrechte met betrekking tot het perceel van appellant in plaats van met betrekking tot het perceel Deldensestraat 6 heeft vergeleken. Zij heeft het besluit van 28 september 2004 deswege vernietigd, doch de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Daarbij heeft zij geen betekenis toegekend aan een door appellant overgelegde brief van een makelaar, omdat daarin geen planologische, maar feitelijke situaties zijn vergeleken. Wel van belang acht zij dat ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Diepenheim integrale herziening" het oprichten van terreinafscheidingen op het perceel Deldensestraat 6 was toegestaan, zodat de door appellant gestelde uitzichtschade zich ook onder dat bestemmingsplan kon voordoen en op dit punt derhalve geen sprake is van een planologisch nadeel. Verder heeft zij overwogen dat - kort weergegeven - de raad zich mede mocht baseren op de bevindingen, neergelegd in het door Adviesburo Van der Boom (hierna: Van der Boom) opgestelde akoestisch rapport van 13 april 2000, nu deze ter zake deskundig is en appellant daar geen van een deskundige afkomstig rapport tegenover heeft gesteld. Op grond hiervan heeft de rechtbank geconcludeerd dat de raad, ondanks de onjuiste planologische vergelijking, het verzoek om vergoeding van planschade terecht heeft afgewezen en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
2.5.    Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank aldus heeft miskend dat bij de agrarische bebouwing die onder het vorige planologische regime ter plaatse was toegestaan geen hekwerken met spijlen met een hoogte van 2 meter mochten worden gerealiseerd, zoals bij het dierenpension is gebeurd en dat onder dat regime geen risico bestond van geluidoverlast door blaffende honden. Volgens appellant bevestigt de bij de verkoop van het perceel betrokken makelaar in een door hem overgelegde brief zijn stelling dat aspirant-kopers de vestiging van het dierenpension direct tegenover de oprijlaan van het perceel als bezwaarlijk hebben ervaren.
2.5.1.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat, zowel op grond van het vorige, als van het huidige planologische regime, op het terrein van het dierenpension andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 2 meter zijn toegestaan, zodat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant ten aanzien van zijn uitzicht ten gevolge van de bestemmingswijziging niet in een planologisch nadelige situatie is geraakt.
De rechtbank heeft evenzeer terecht Van der Boom als deskundige aangemerkt. Volgens zijn rapport van 13 april 2000 wordt de geluidbelasting op het perceel hoofdzakelijk veroorzaakt door wegverkeerslawaai van de Deldensestraat. De gemiddelde geluidbelasting door het geblaf van honden is laag. Wanneer de honden binnen zijn, is het geblaf in de omgeving vrijwel niet hoorbaar. Wanneer de honden op de uitlaatweiden zijn, blaffen zij alleen wanneer verstoringen optreden. Er zijn volgens het rapport voldoende maatregelen genomen, zoals beperkte uitlaattijden, het uitlaten in kleine groepen en het treffen van diverse afschermende voorzieningen, om te verzekeren dat de honden buiten, ook als zij in groepen zijn, doorgaans rustig zijn.
Voor zover appellant betoogt dat uit het rapport blijkt dat bij het aanslaan van de honden de maximaal toegestane geluidniveaus worden overtroffen, wordt overwogen dat volgens dat rapport en een door Van der Boom opgesteld aanvullend rapport van 5 april 2002 onder de huidige bestemming exploitatie van een dierenpension mogelijk is, waarbij de kans op overschrijding van de piekniveaus wordt geminimaliseerd. Deze mogelijkheid is in feite ook gerealiseerd. Naast zojuist vermelde maatregelen is daarbij met name de herinrichting van het terrein van belang, waarbij evenwijdig aan de Deldensestraat, ter hoogte van de inrit van het perceel, een nieuwe kennel is gebouwd waarachter nieuwe uitlaatterreinen zijn gesitueerd, aldus dat rapport.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad de afwijzing mede op deze rapporten mocht baseren, nu die er toe strekken dat eventueel hondengeblaf vanwege het dierenpension, gezien de beperkte aard en duur daarvan, niet tot waardevermindering van het perceel leidt, mede gelet op de overlast die op grond van de voormalige agrarische bestemming kon optreden. Het betoog faalt.
2.5.2.    Voor zover appellant heeft beoogd te betogen dat uit de brief van de makelaar blijkt dat hij ten gevolge van het wijzigingsplan planologisch nadeel ondervindt, slaagt dit betoog evenmin. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de conclusies in de brief van de makelaar niet zijn gebaseerd op een vergelijking van de planologische regimes, zoals die van belang is voor een beoordeling van een verzoek, als door appellant gedaan.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Planken
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006
299-507.