ECLI:NL:RVS:2006:AY8513

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509580/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de appellant, eigenaar van een woning in Berkelland, een planschadevergoeding van € 5.000,-- heeft gekregen van de gemeenteraad. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de raad van 29 april 2004, waarin deze vergoeding werd toegekend, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 6 oktober 2005. De appellant stelde dat hij ten gevolge van het bestemmingsplan 'Leusenbrink/Oostelijke verbindingsweg' schade lijdt van minstens € 18.000,--. De raad had het verzoek om schadevergoeding ter advisering voorgelegd aan de Schadebeoordelingscommissie, die de schade op € 5.000,-- had getaxeerd. De appellant betoogde dat de rechtbank het gelijkheidsbeginsel had geschonden door niet dezelfde planschadevergoeding toe te kennen als aan vergelijkbare woningen aan de Joostenkamp. De rechtbank oordeelde echter dat de inbreuk op de privacy voor de woningen aan de Joostenkamp ingrijpender was, waardoor de raad terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van gelijke gevallen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn woning vergelijkbaar was met de woningen aan de Joostenkamp. De rechtbank had ook terecht geen waarde gehecht aan het taxatierapport van de appellant, omdat dit niet op een juiste vergelijking was gebaseerd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200509580/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/90 van de rechtbank Zutphen van 6 oktober 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Berkelland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2004 heeft de raad van de gemeente Ruurlo, thans  gemeente Berkelland, (hierna: de raad) aan appellant € 5.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2002 tot aan de dag van algehele voldoening aan planschadevergoeding toegekend.
Bij besluit van 25 november 2004 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2005, verzonden op 10 oktober 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 21 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 december 2005 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. D. Pool, werkzaam bij de stichting rechtsbijstand te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door M.A. Wildenbeest en J. Seinen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.    Appellant is tezamen met zijn echtgenote eigenaar en bewoner van de woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de woning). Aan het verzoek om vergoeding van planschade, waarop het besluit van 29 april 2004 is genomen, heeft hij ten grondslag gelegd dat hij schade lijdt ten bedrage van minstens € 18.000,-- ten gevolge van het bestemmingsplan "Leusenbrink/Oostelijke verbindingsweg", op grond waarvan tegenover de woning, aan de overzijde van de Zuiderweme, een nieuwe woonwijk is gerealiseerd.
2.3.    De raad heeft het verzoek ter advisering aan de Schadebeoordelingscommissie Ruurlo (hierna: de planschadecommissie) voorgelegd. Deze heeft in haar advies van 15 januari 2004 het bestemmingsplan "Leusenbrink/Oostelijke verbindingsweg" vergeleken met het bestemmingsplan "Buitengebied 1995", dat voordien van kracht was en geadviseerd dat appellant ten gevolge van het bestemmingsplan "Leusenbrink/Oostelijke verbindingsweg" enig planologisch nadeel ondervindt, inhoudende dat het uitzicht in enige mate is verslechterd, een lichte inbreuk op de privacy en daarmee van de situeringwaarde van zijn woning, te taxeren op € 5000,--. De raad heeft dit advies aan het besluit van 29 april 2004 ten grondslag gelegd.
Appellant heeft in bezwaar een door een taxateur (hierna: de taxateur) opgesteld taxatierapport (hierna: het taxatierapport) ingediend, volgens hetwelk de waardedaling van de woning ten gevolge van het bestemmingsplan "Leusenbrink/Oostelijke verbindingsweg" € 12.500,-- bedraagt.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Hij voert daartoe aan dat de door hem aangewezen woningen aan de Joostenkamp vergelijkbaar zijn met de zijne. Dat die woningen met de achterzijde op de nieuwe woonwijk zijn georiënteerd, terwijl de zijne dat met de voorzijde is, is volgens hem niet van belang, omdat de woningen aan de Joostenkamp aan de achterzijde door een hoge en dichte houtwal van de nieuwbouwwijk zijn afgeschermd. De taxaties van de waardedaling van zijn woning en van de woningen aan de Joostenkamp hebben volgens hem dezelfde planvergelijking als grondslag en hem is daarom ten onrechte niet eenzelfde planschadevergoeding toegekend, als ten aanzien van de woningen aan de Joostenkamp is gebeurd. Tevens voert hij daartoe aan dat enerzijds de waarde van de woning [locatie] in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) lager is geschat dan zijn woning, terwijl anderzijds wegens waardedaling van eerstgenoemde woning ten gevolge van het bestemmingsplan "Leusenbrink/Oostelijke verbindingsweg" een hogere planschadevergoeding is toegekend.
2.4.1.    Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat vanwege een andere oriëntatie ten opzichte van de woonwijk de inbreuk op de privacy voor de woningen aan de Joostenkamp en de [locatie] ingrijpender is dan het geval is voor appellant en de raad zich derhalve terecht op het standpunt heeft gesteld dat van gelijke of gelijk te stellen gevallen geen sprake is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de nieuwe woonwijk oostelijk van de woning is gerealiseerd en de tuin van de woning op het zuiden ligt, zodat vanuit de nieuwe woningen nauwelijks zicht op die tuin bestaat. Aan de Joostenkamp liggen de tuinen daarentegen noordelijk van de woningen en is de nieuwe woonwijk noordelijk van die tuinen gerealiseerd, zodat vanuit de woningen in de nieuwe woonwijk in beginsel vrij zicht op die tuinen bestaat. Dat uitzicht kan voorts, anders dan appellant stelt, slechts beperkt worden belemmerd door de tussen de tuinen van de woningen aan de Joostenkamp en de nieuwe woonwijk staande houtwal.    Ook voor zover appellant wijst op de verschillende WOZ-waarden voor zijn woning en de, naar zijn zeggen, daarmee vergelijkbare woning [locatie] slaagt zijn betoog niet. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak 27 juli 2005 in zaak no.
200409700/1), vindt de bepaling van de WOZ-waarde niet plaats aan de hand van de criteria die van belang zijn voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade. Appellant heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de woning [locatie] vergelijkbaar is met de woning. Aan evenbedoelde WOZ-waarden komt dan ook niet de betekenis toe die appellant daaraan gehecht wenst te zien.
2.5.    Appellant betoogt voorts dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op zijn betoog dat de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verschillen tussen de taxaties van de taxateur en die van de planschadecommissie binnen aanvaardbare marges vallen.
2.5.1.    Ook dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het taxatierapport niet blijkt dat de daarin vermelde waardebepalingen zijn gebaseerd op een juiste vergelijking van de in 2.3 vermelde planologische regimes. De rechtbank hoefde daarom aan het taxatierapport geen waarde te hechten en kon in het midden laten of de verschillen tussen de taxaties binnen aanvaardbare marges vallen.
2.6.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Planken
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006
299-507.