ECLI:NL:RVS:2006:AY8499

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605589/1 en 200605589/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot instellen van een (brom)fietspad door het park Drostenkamp te Raalte

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Raalte, dat op 27 september 2005 heeft besloten tot het instellen van een (brom)fietspad door het park Drostenkamp. Dit besluit werd genomen na de plaatsing van verkeersborden conform het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Na een nieuw besluit op 15 november 2005, waarin het college een fietspad instelde volgens een ander tracé, werden de bezwaren van de appellanten op 6 februari 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle-Lelystad verklaarde op 11 juli 2006 het beroep van appellant A gegrond en vernietigde de beslissing op bezwaar, wat leidde tot hoger beroep door de appellanten bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 augustus 2006, waarbij het college vertegenwoordigd was door ambtenaren van de gemeente. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek en dat het hoger beroep van appellant A ongegrond was. De afstand van de woning van appellant A tot het fietspad was te groot om hem als belanghebbende te beschouwen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat alleen het beroep van appellant A ter beoordeling voorlag, aangezien de andere belanghebbenden niet met naam waren genoemd. Het hoger beroep van de andere appellanten werd niet-ontvankelijk verklaard.

De beslissing van de Raad van State was als volgt: het hoger beroep van appellant B, C en D werd niet-ontvankelijk verklaard, de aangevallen uitspraak werd bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 september 2006.

Uitspraak

200605589/1 en 200605589/2.
Datum uitspraak: 13 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/527 van de rechtbank
Zwolle-Lelystad van 11 juli 2006 in het geding tussen:
[appellant A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: het college) besloten tot het instellen van een (brom)fietspad door het park Drostenkamp te Raalte, volgens het tracé op tekening 09-05-013, een en ander door plaatsing van de borden G07, G08, G12a en G12b als bedoeld in bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990).
Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college een nieuw besluit genomen, inhoudende het instellen van een fietspad door het park Drostenkamp te Raalte, volgens het tracé op tekening 09-05-018, een en ander door plaatsing van de borden G07, G08, G12a en G12b als bedoeld in bijlage 1 bij het RVV 1990.
Bij besluit van 6 februari 2006 heeft het college de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2006, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant A] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar van [appellant A] tegen het besluit van 15 november 2005 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 4 augustus 2006 heeft [appellant A] de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 9 augustus 2006 heeft [appellant A] een nadere toelichting gegeven op het hoger beroep.
Bij brief van 23 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2006, waar het college, vertegenwoordigd door I. Bloemsma en J.J. Hamstra, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Appellanten zijn - met bericht - niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant B], [appellant C] en [appellant D] (hierna: [appellant B] en anderen)
2.2.    De rechtbank heeft overwogen dat ten tijde van het verstrijken van de beroepstermijn alleen de naam van [appellant A] bij de rechtbank bekend was als indiener van het beroepschrift, aangezien de andere daarin genoemde
"23 belanghebbenden" niet met name zijn genoemd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat slechts een beroep van [appellant A] ter beoordeling voorlag. De informatie die [appellant A] stelt telefonisch te hebben gekregen van de griffie van de rechtbank heeft de rechtbank, reeds vanwege de dwingende bepalingen omtrent het instellen van bezwaar en beroep in de Awb, terecht niet tot een ander oordeel gebracht. Nu [appellant B] en anderen geen beroep hebben ingesteld bij de rechtbank kunnen zij, gelet op het bepaalde in de artikel 6:13 van de Awb, geen hoger beroep instellen. Het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant B] en anderen, dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant A]
2.3.    [appellant A] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat hij geen belanghebbende is bij het verkeersbesluit tot het instellen van een fietspad door het park Drostenkamp. Volgens [appellant A] is hij wel belanghebbende omdat hij regelmatig gebruik maakt van het park (wandelen, vissen en hardlopen) en het integraal onderdeel is van zijn leefomgeving.
2.4.    Uit de stukken blijkt dat de woning van [appellant A] op ongeveer 200 meter van het dichtstbijzijnde gedeelte van het fietspad door het park Drostenkamp is gelegen. Dit is een zodanige afstand, dat redelijkerwijs niet kan worden gezegd dat het verkeersbesluit van invloed is op de directe woonomgeving van [appellant A]. Daarbij wordt in aanmerking genomen, dat niet aannemelijk is dat een fietspad een zodanige uitstraling op de omgeving heeft, dat er aanleiding is om daarover anders te oordelen. Dat het park daardoor wellicht enigszins van karakter verandert betekent, daargelaten dat het dichtstbijzijnde gedeelte van het park op een niet onaanzienlijke afstand van ongeveer 100 meter van de woning van [appellant A] is gelegen, niet dat hij belanghebbende is bij het verkeersbesluit dat ziet op een fietspad dat op ongeveer 200 meter van zijn woning is gelegen. Het betoog van [appellant A] slaagt derhalve niet.
2.5.    Het hoger beroep van [appellant A] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant B], [appellant C] en [appellant D], niet-ontvankelijk;
II.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
III.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Molenaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2006
369.