ECLI:NL:RVS:2006:AY8112

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600165/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.A.M. van Angeren
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag geluidsisolatie door de Minister van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Verkeer en Waterstaat tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De minister had op 4 oktober 2004 een subsidieaanvraag van [wederpartij B] afgewezen op grond van de Subsidieregeling geluidsisolatie of vervangende nieuwbouw specifieke panden. De aanvraag was ingediend voor een woning die in 2002/2003 was gebouwd ter vervanging van een oude houten woning die eerder was afgebroken. De rechtbank had in haar uitspraak van 28 november 2005 de afwijzing van de subsidieaanvraag vernietigd, waarop de minister in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de afwezigheid van de oorspronkelijke woning in de weg stond aan de toetsing aan de Subsidieregeling. De minister betoogde dat de regeling niet van toepassing kon zijn op een woning die op het moment van de inwerkingtreding van de regeling niet meer bestond. De Afdeling oordeelde dat de regeling inderdaad niet van toepassing was, omdat er op het moment van de aanvraag niet meer kon worden vastgesteld welke maatregelen getroffen moesten worden om geluidsoverlast te bestrijden.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de minister gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] tegen de beslissing op bezwaar ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden in de Subsidieregeling en de noodzaak om aan deze voorwaarden te voldoen voor het verkrijgen van subsidie.

Uitspraak

200600165/1.
Datum uitspraak: 13 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1143 van de rechtbank Haarlem van 28 november 2005 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], beiden wonende te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2004 heeft appellant (hierna: de minister) een subsidieaanvraag van [wederpartij B] op grond van de Subsidieregeling geluidsisolatie of vervangende nieuwbouw specifieke panden (hierna: de Subsidieregeling) afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2005 heeft de minister het daartegen door [wederpartij B] en [wederpartij A] (hierna gezamenlijk: [wederpartij]) ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2005, verzonden op 30 november 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 februari 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2006, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.A. de Weerd en mr. G. Kramer, bieden advocaat te Alkmaar, vergezeld van ir. A.J. ter Velden, ambtenaar bij het ministerie, en [wederpartij], in persoon en vergezeld van mr. M.J. Smaling, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    [wederpartij] heeft in 2001 gevraagd om een vergoeding van kosten gemaakt om zijn woning op het perceel [locatie] te [plaats] te isoleren op grond van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (hierna: de RVG '97). Bij besluit van 31 augustus 2001 is deze aanvraag afgewezen. Tegen de beslissing op bezwaar van 11 januari 2002, waarbij de afwijzing is gehandhaafd, is niet opgekomen, zodat dit besluit onherroepelijk is geworden. De oorspronkelijke houten woning op het perceel is in 2002/2003 afgebroken. Vervolgens is in datzelfde jaar een nieuwe geluidsgeïsoleerde woning op ongeveer dezelfde locatie geplaatst. De subsidieregeling is op
13 april 2004 gepubliceerd in de Staatscourant. Bij brief van 24 juni 2004 heeft [wederpartij B] ten behoeve van de woning die in 2002/2003 is gerealiseerd een subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling ingediend. Bij de beslissing op bezwaar is de afwijzing van genoemde aanvraag van 4 oktober 2004 gehandhaafd.
2.2.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling kan de Minister van Verkeer en Waterstaat op aanvraag van de eigenaar van een woning als bedoeld in artikel 5, een subsidie verstrekken ten behoeve van:
a. het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan die woning voor dat gedeelte van het daarvoor benodigde bedrag dat hoger is dan de voor die woning berekende kostenbegrenzingswaarde, of
b. het realiseren van vervangende nieuwbouw van een woning.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt met een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de woning van een eigenaar waarvan op de dag van publicatie van deze regeling door de Minister van Verkeer en Waterstaat is vastgesteld dat die woning voldoet aan artikel 5.
Ingevolge artikel 5 van de Subsidieregeling, voor zover thans van belang, kan subsidie op grond van deze regeling slechts worden verstrekt met betrekking tot woningen:
a. waarvan na een constructief onderzoek is komen vast te staan dat zij geen bouwkundige gebreken of gebreken in de constructie vertonen,
b. die door de specifieke bouwwijze, constructie of vormgeving zodanig afwijken van de woningen waaraan op grond van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 geluidwerende voorzieningen worden aangebracht, dat de kosten voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen hoger zullen zijn dan de kostenbegrenzingswaarde.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Subsidieregeling ontvangen de eigenaren van de in artikel 5 bedoelde woningen een aanbod voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, omvattende:
a. een aanbod als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 en indien van toepassing, een overeenkomst op grond van artikel 12, tweede lid van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997, en
b. een voorstel tot subsidieverlening daarvoor.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Subsidieregeling kan de eigenaar van een woning in afwijking van artikel 6, eerste lid, kiezen voor het zelf realiseren van vervangende nieuwbouw. Artikel 6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het derde lid van dit artikel verstrekt de Minister van Verkeer en Waterstaat, indien de eigenaar van de woning vervangende nieuwbouw realiseert, een subsidie ter hoogte van het aanbod, bedoeld in artikel 6, derde lid.
Ingevolge artikel 14 treedt deze regeling in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 13 juli 2001.
2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat in de beslissing op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd waarom de omstandigheid dat de oorspronkelijke houten woning van [wederpartij] thans niet meer bestaat, in de weg staat aan toetsing van deze woning aan artikel 5 van de Subsidieregeling. Zij overweegt daartoe dat het op 10 december 2001 door Arcadis opgesteld Constructief plan van aanpak (hierna: het Arcadis-rapport) kan worden beschouwd als constructief onderzoek in de zin van artikel 5, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de in het Arcadis-rapport weergegeven constateringen niet als gebreken in de zin van de Subsidieregeling kunnen worden beschouwd en dat de minister daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat de oude houten woning ten tijde van het onderzoek door Arcadis bouwkundige gebreken of gebreken in de constructie vertoonde in de zin van artikel 5, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling.
2.4.    De minister heeft betoogd dat niet alleen het feit dat de woning niet meer bestaat, aan toetsing aan artikel 5 van de Subsidieregeling in de weg staat, maar dat ook van belang is dat niet achteraf een beroep op de Subsidieregeling kan worden gedaan.
Subsidiair heeft de minister naar voren gebracht dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat er ten aanzien van de oude woning geen sprake was van een woning waarvan was komen vast te staan dat deze geen bouwkundige gebreken of gebreken in de constructie vertoonde in de zin van artikel 5 aanhef en sub a van de Subsidieregeling.
2.5.    Dit betoog treft doel op grond van de hierna volgende overwegingen.
2.5.1.    Het primaire standpunt van de minister stelt de vraag aan de orde of de Subsidieregeling toepassing kan vinden met betrekking tot een woning die op de datum van de inwerkingtreding van de Subsidieregeling niet meer bestaat. Deze vraag beantwoordt de Afdeling in ontkennende zin. De Subsidieregeling gaat er van uit dat naar aanleiding van een aanvraag wordt onderzocht of voorzieningen kunnen worden getroffen om de geluidsoverlast te bestrijden of dat de woning in zijn geheel moet worden vervangen. Blijkens het tweede lid van artikel 2 van de Subsidieregeling moet met een aanvraag gelijk worden gesteld de woning waarvan op de dag van publicatie van de Subsidieregeling door de minister is vastgesteld dat die woning voldoet aan artikel 5. Dit samenstel van bepalingen houdt in dat op de datum van de aanvraag moet kunnen worden nagegaan welke maatregelen er getroffen moeten worden. Dit is niet meer mogelijk indien de woning die onderwerp van dat onderzoek moet zijn, dan niet meer bestaat. Hierop is één uitzondering mogelijk gemaakt en wel voor een woning waarvan op de dag van de publicatie van de Subsidieregeling, te weten 13 april 2004, al door de minister was vastgesteld dat deze aan artikel 5 voldoet. De in dit geding overgelegde stukken houden niet in dat deze uitzondering zich in dit geval voordoet. Het Arcadis-rapport kan reeds niet als zodanige vaststelling worden aangemerkt, omdat dit rapport is opgesteld in het kader van de aanvraag op grond van de RGV '97, die niet dezelfde criteria kent als de Subsidieregeling.
2.5.2.    Het bepaalde in artikel 14 van de Subsidieregeling doet aan het bovenstaande niet af. De terugwerkende kracht is blijkens de toelichting op deze bepaling verleend omdat de minister op de in artikel 14 vermelde dag besloten heeft nader aangegeven gelden ter beschikking te stellen. In deze bepaling kan daarom niet worden gelezen dat de Subsidieregeling mede van toepassing kan worden geacht op andere aanvragen dan in artikel 2 bedoeld.
2.5.3.    De Afdeling voegt aan het bovenstaande ten overvloede nog toe dat uit het Arcadis-rapport niet kan worden afgeleid dat de oude woning van [wederpartij] geen bouwkundige gebreken of gebreken in de constructie vertoonde. Er was immers sprake van scheuren in het stucwerk, die een gevolg waren van zettingen in de fundering. Voorts bleek de woning een lichte constructie te hebben en was de aanbouw niet gefundeerd.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal voorts doen hetgeen de rechtbank had behoren te doen door het beroep van [wederpartij] tegen de beslissing op bezwaar alsnog ongegrond te verklaren.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 november 2005 in de zaak  no. AWB 05/1143;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Ouwehand
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2006
224.