ECLI:NL:RVS:2006:AY8081

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601873/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • F.P. Zwart
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving tegen dorpshuis wegens strijd met bestemmingsplan en Drank- en Horecawet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. Het college had op 23 maart 2004 het verzoek van de vereniging 'Afdeling Noord Veluwe van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en aanverwante Bedrijf Horeca Nederland' om handhavend op te treden tegen 'Dorpshuis de Heerdt' te Oosterwolde niet in behandeling genomen. De vereniging had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Zutphen oordeelde op 25 januari 2006 dat het college ten onrechte het bezwaar niet in behandeling had genomen en dat er wel degelijk sprake was van strijd met het bestemmingsplan en de Drank- en Horecawet (DHW).

Het college ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de bijeenkomsten in het dorpshuis niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat deze alleen voor inwoners van Oosterwolde zijn. Het college stelde dat het dorpshuis een sociale functie vervult en dat incidentele verhuur niet als een horecabedrijf kan worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de regelmatig georganiseerde bijeenkomsten van persoonlijke aard wel degelijk als reguliere horeca-activiteiten moeten worden aangemerkt en dat deze in strijd zijn met de bestemming van het perceel.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden. Het college moet opnieuw beslissen op het bezwaar van de vereniging, met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling. De proceskosten zijn niet voor vergoeding in aanmerking gekomen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 september 2006.

Uitspraak

200601873/1.
Datum uitspraak: 13 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/19 van de rechtbank Zutphen van 25 januari 2006 in het geding tussen:
de vereniging "Afdeling Noord Veluwe van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en aanverwante Bedrijf Horeca Nederland", gevestigd te Elburg
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2004 heeft appellant (hierna: het college) het verzoek van de vereniging "Afdeling Noord Veluwe van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en aanverwante Bedrijf Horeca Nederland" (hierna: de vereniging) om handhavend op te treden tegen de vereniging "Dorpshuis de Heerdt" te Oosterwolde (hierna: het dorpshuis) niet in behandeling genomen en het door de vereniging gemaakte bezwaar inzake het niet tijdig nemen van een beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft het college het door de vereniging gemaakte bezwaar tegen het niet in behandeling nemen van het verzoek om handhavend op te treden niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2004, verzonden op 26 november 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 23 maart 2004 door de vereniging ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover daarbij de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard, het besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat het college binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw dient te beslissen.
Bij besluit van 16 december 2004 heeft het college het door de vereniging gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2006, verzonden op 27 januari 2006, heeft de rechtbank het daartegen door de vereniging ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 maart 2006 heeft het dorpshuis, dat in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2006, waar het college, vertegenwoordigd door J. Tuitert en M. Tijssen, beiden werkzaam bij de gemeente, en de vereniging, vertegenwoordigd door D.A. Hogervorst, werkzaam bij het Bureau Eerlijke Mededinging, zijn verschenen. Tevens is verschenen het dorpshuis, vertegenwoordigd door [bestuursleden] van het dorpshuis.
2.    Overwegingen
2.1.    De vereniging heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen het dorpshuis, omdat in strijd met artikel 4 van de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW) en met de voorschriften, verbonden aan de aan het dorpshuis verleende vergunning, bijeenkomsten van persoonlijke aard worden georganiseerd voor personen die geen inwoners van Oosterwolde zijn en omdat strijd bestaat met de gebruiksbepalingen van het vigerende bestemmingsplan, aangezien dit plan niet voorziet in de uitoefening van een horecabedrijf op de locatie waarop het dorpshuis is gesitueerd.
2.2.    Het college heeft geweigerd over te gaan tot handhaving en deze weigering bij besluit van 16 december 2004 gehandhaafd. Daartoe heeft het zich beroepen op zijn beleid om niet handhavend op te treden indien slechts sprake is van incidentele verhuur ten behoeve van persoonlijke bijeenkomsten. Volgens het college is niet gebleken dat het verbod dat anderen dan inwoners van Oosterwolde in het dorpshuis bijeenkomsten organiseren, structureel wordt overtreden. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat het in het dorpshuis op incidentele basis organiseren van kleinschalige en besloten feestjes, niet als uitoefening van een horecabedrijf kan worden aangemerkt, doch past binnen de bestemming, gelet op de sociale functie die het dorpshuis voor het dorp vervult.
2.3.    Het college komt in hoger beroep uitsluitend op tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan, dat het college uit dien hoofde bevoegd was tot handhavend optreden en dat in zoverre geen sprake is van concreet uitzicht op legalisering, noch van bijzondere omstandigheden op grond waarvan handhavend optreden zodanig onevenredig is dat daarvan behoort te worden afgezien. Het college voert hiertegen aan dat bijeenkomsten van persoonlijke aard voor of ten behoeve van inwoners van Oosterwolde niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend, zo stelt het college, dat, indien sprake is van strijd met het bestemmingsplan, bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om af te zien van handhaving. De rechtbank is voorbijgegaan aan het belang dat is gediend met het in stand kunnen houden van een voorziening als een dorpshuis in een kleine dorpskern, aldus het college.
2.3.1.    Ingevolge het bestemmingsplan "Kom Oosterwolde (De Heerdt)" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Openbare en/of bijzondere bebouwing". De binnen het plan aanwezige bebouwing zal moeten voldoen aan de vigerende voorschriften van het bestemmingsplan "Oosterwolde Kom", dat door het bestemmingsplan partieel is gewijzigd.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, van die planvoorschriften is de in bestemmingsvlak II aangewezen grond bestemd voor gebouwen ten dienste van medische voorzieningen, zoals (de Afdeling leest hier: alsmede) educatieve, liturgische, sociale en culturele doeleinden, met daartoe behorende dienstwoningen, noodzakelijk voor toezicht en/of beheer, hobbyruimten, bergruimten, carports, garages en rijwielstallingen, zomede erven, tuinen, verhardingen, parkeergelegenheid, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden opstallen - of delen daarvan - en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge het tweede lid is het bepaalde in het eerste lid van dit artikel niet van toepassing op:
a. gebruik van opstallen - of delen daarvan - en grond strijdig met de bestemming aan de grond gegeven in het plan, voor zover dit gebruik reeds plaatsvond ten tijde van het van kracht worden van het plan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt aangebracht;
b. een gewijzigd gebruik van opstallen - of delen daarvan - en grond, anders dan ten tijde van het van kracht worden van het plan, indien dit gewijzigde gebruik minder strijdig zal zijn met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge het derde lid verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel indien strikte toepassing van de verbodsbepaling zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2.3.2.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de regelmatig georganiseerde bijeenkomsten van persoonlijke aard moeten worden aangemerkt als reguliere horeca-activiteiten en niet als activiteiten met medische, sociale, culturele of educatieve doeleinden, als bedoeld in artikel 11 van de planvoorschriften. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarmee sprake is van met de aan de grond gegeven bestemming strijdig gebruik en dat daaraan niet kan afdoen dat de horeca-activiteiten een sociaal karakter hebben.
De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling echter ten onrechte nagelaten in het licht van de aangevoerde feiten een oordeel te geven over de toepasselijkheid van het in artikel 28 van de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht alvorens tot het eindoordeel te komen dat voormeld gebruik van het dorpshuis in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college deswege tot handhaving bevoegd was.
2.4.    Het hoger beroep is in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van de gronden waarop zij rust te worden bevestigd. Het college dient, met inachtneming van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de overtreding van de DHW en het handelen in strijd met de aan de drank- en horecavergunning verbonden voorwaarde, opnieuw te beslissen op het bezwaar van de vereniging.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden waarop deze rust.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Van der Smissen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2006
419.