ECLI:NL:RVS:2006:AY8071

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604402/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Ursulinenpark' vastgesteld door gemeenteraad van Kerkrade

Op 5 september 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Ursulinenpark', vastgesteld door de gemeenteraad van Kerkrade op 26 oktober 2005. Verzoekers hebben op 28 juni 2006 beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan door het college van gedeputeerde staten van Limburg, en verzochten om een voorlopige voorziening. De zaak werd behandeld op 15 augustus 2006, waarbij de vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren, maar de verzoekers niet. De Voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De verzoekers voerden aan dat er opnieuw een inspraakronde had moeten plaatsvinden en dat de bouw van 9 patiowoningen en de aanleg van een autopad hun privacy zou aantasten. De Voorzitter merkte op dat de kap van bomen niet onder het bestemmingsplan valt, maar onder de kapvergunning, die inmiddels onaantastbaar was. De Voorzitter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat het goedkeuringsbesluit in de bodemprocedure niet in stand zou blijven, en wees het verzoek af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200604402/2.
Datum uitspraak: 5 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij  besluit van 26 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Kerkrade het bestemmingsplan "Ursulinenpark" vastgesteld.
Bij besluit van 2 mei 2006, kenmerk 2006/19178, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 26 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.J.J.P. in 't Ven-Engels, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad van de gemeente Kerkrade, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. Widdershoven, ambtenaar van de gemeente. Verzoekers zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Het bestemmingsplan "Ursulinenpark" heeft ten doel op het terrein van het voormalige Ursulinenklooster tussen de Haghenstraat  en de Holzstraat in Kerkrade woningbouw mogelijk te maken. De zusterbegraafplaats wordt daarbij in stand gelaten evenals het grootste deel van de voormalige kloostertuin, dat als park wordt ingericht en opengesteld voor het publiek. Het plangebied ligt in een bestaande woonwijk en kan worden aangemerkt als inbreidingslocatie.
2.4.    Verzoekers stellen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Daartoe voeren zij aan dat er opnieuw een inspraakronde had moeten worden gehouden alvorens het nieuwe ontwerpplan ter inzage werd gelegd. Voorts stellen zij dat het park in zijn geheel in stand moet blijven en dat met name de voorziene bouw van 9 patiowoningen en de aanleg van een zogenoemd autopad achter hun woningen, het park teveel zal aantasten. Door deze ontwikkelingen worden zij ook in hun persoonlijke belangen, met name hun privacy, geschaad. Daarnaast stellen zij dat de toegepaste parkeernorm niet kan worden gehaald en dat er in Kerkrade geen behoefte is aan nieuwe duurdere woningen.
Zij zijn van mening dat er onverwijlde spoed is voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat per 1 augustus 2006 kan worden begonnen met de kap van 36 bomen in het park en omdat voor de bouw van de 9 patiowoningen een procedure ingevolge artikel 19 van de WRO is begonnen.
2.5.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd.
2.6.    Wat betreft de kap van bomen in het park merkt de Voorzitter op dat deze niet in een bestemmingsplan wordt geregeld, maar dat dit met de verlening van een kapvergunning wordt toegestaan. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad meegedeeld, dat de verleende kapvergunning inmiddels rechtens onaantastbaar is. Schorsing van het goedkeuringsbesluit van verweerder zou niet kunnen verhinderen dat met het kappen van de bomen wordt begonnen, zodat hierin geen reden voor het toewijzen van het verzoek ligt.
2.7.    Het bezwaar betreffende de inspraak kan niet slagen. Vaststaat dat een inspraakprocedure is gevolgd over een voorontwerp van het plan. Nadat het daarna opgestelde ontwerpplan was ingetrokken, is een informatieavond gehouden over een aangepast plan, waarvoor ook verzoekers zijn uitgenodigd. Vervolgens is het aangepaste ontwerpplan ter inzage gelegd en is opnieuw de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen gegeven. Voorop staat dat het gemeentebestuur bij het opstellen van een ontwerpplan kan afwijken van het voorontwerp. Van het opnieuw moeten doorlopen van de inspraakprocedure kan eerst sprake zijn, indien de afwijkingen naar aard en omvang zo groot zijn, dat sprake is van een ander plan. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor.
2.8.    De bezwaren van verzoekers tegen het plan hebben voorts betrekking op de aantasting van het park ten gevolge van de bouw van 9 patiowoningen en de daarbij horende ontsluitingsweg, ook wel aangeduid als autopad, achter hun woningen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een substantieel deel van de voormalige kloostertuin als park is bestemd en als zodanig wordt behouden. De monumentale bomen in het park worden niet gekapt. Deze staan beschreven in het gemeentelijke bomenplan. Hoewel de tuin ingevolge het plan niet in zijn geheel in stand zal blijven, is niet aannemelijk geworden dat de tuin zijn waarde als voormalige kloostertuin verliest. Dat de tuin als gemeentelijk monument zal worden aangewezen, ligt volgens mededelingen van de zijde van de gemeenteraad, niet in de rede. De vermelding van de tuin op een inventarisatie van waardevolle tuinen in Limburg, betekent volgens mededelingen van de zijde van verweerder niet dat de tuin op een lijst van monumentale tuinen zal worden geplaatst.
Ten gevolge van het plan zal de situatie aan de achterzijde van de woningen van verzoekers veranderen. Er kan echter niet worden gesproken van ernstige aantasting van hun privacy of van het uitzicht. Hierbij betrekt de Voorzitter dat de woningen van verzoekers in een woonwijk liggen. In die situatie moet een zekere beperking van privacy en uitzicht worden aanvaard.
2.9.    In artikel 3, vijfde lid, van de planvoorschriften is een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning opgenomen. Hieraan is men bij de uitvoering van het plan derhalve gebonden. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het vereiste aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied niet kan worden gerealiseerd.
Wat betreft de behoefte aan nieuwe woningen in Kerkrade is niet aannemelijk geworden dat dit plan niet past binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid.
2.10.    Nu de Voorzitter gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet de overtuiging heeft gekregen dat het goedkeuringsbesluit in de bodemzaak niet in stand zal kunnen blijven, ziet de Voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Troost
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2006
234.