200506797/1.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de stichting "Stichting Eijsden Groen", gevestigd te Eijsden,
4. [appellant sub 4A], wonend te [woonplaats], en de stichting "Stichting Bewonerscomité Bungalowpark De Bousberg", gevestigd te Landgraaf,
provinciale staten van Limburg,
verweerders.
Bij besluit van 24 juni 2005, no. C-142-1, hebben verweerders, op voorstel van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 17 mei 2005, de herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg vastgesteld (hierna: de POL-herziening).
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 11 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, appellanten sub 2 bij brief van 12 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2005, appellante sub 3 (hierna: de Stichting) bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellanten sub 4 bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 9 september 2005. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 8 september 2005. De Stichting heeft haar beroep aangevuld bij brief van 13 september 2005. [appellanten sub 4] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 14 september 2005.
Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de Stichting. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2006, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. J. Schepers, advocaat te Maastricht, de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. B.J. Bomhoff, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
[appellanten sub 4] zijn niet verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. De POL-herziening voorziet onder meer in een flexibilisering van de bij de partiële streekplanherziening Open ruimte- en bufferzonebeleid Zuid-Limburg (hierna: de streekplanherziening) van 17 december 1999 en de POL-aanvulling Bedrijventerreinen Zuid-Limburg van 21 februari 2003 vastgestelde bebouwingscontouren en beoogt de status van concrete beleidsbeslissing van de bebouwingscontouren in te trekken.
De beroepen van appellanten
2.3. Alle appellanten stellen in beroep dat verweerders de POL-herziening ten onrechte hebben vastgesteld.
[appellanten sub 1] en de Stichting richten zich tegen de intrekking van de concrete beleidsbeslissing betreffende de bebouwingscontour van de kern Maarland, gemeente Eijsden.
[appellanten sub 2] richten zich tegen de intrekking van de concrete beleidsbeslissingen betreffende de bebouwingscontouren.
[appellanten sub 4] richten zich tegen de intrekking van de concrete beleidsbeslissing betreffende de bebouwingscontour voor het gebied De Bousberg bij de gemeente Landgraaf.
De bevoegdheid van de Afdeling
2.4. Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover hier van belang, kunnen provinciale staten voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, kan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep worden ingesteld tegen een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een streekplan.
Ingevolge artikel 1 van de WRO wordt onder een concrete beleidsbeslissing verstaan een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 wordt in een streekplan een concrete beleidsbeslissing als zodanig in de tekst of op de kaart benoemd en herkenbaar aangegeven.
Uit deze bepalingen volgt dat de Afdeling met betrekking tot een vastgesteld of herzien streekplan slechts bevoegd is te oordelen over beroepen die zijn gericht tegen daarin vervatte concrete beleidsbeslissingen en tegen de intrekking of herziening daarvan. Indien een beroep is gericht tegen een herziening of intrekking van een niet door het bestuursorgaan als concrete beleidsbeslissing aangegeven onderdeel van een streekplan, is het niet gericht tegen een concrete beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 van de WRO. De Afdeling is onbevoegd van zo’n beroep kennis te nemen.
De tekst van de POL-herziening
2.5. Op pagina's 31-32 van de POL-herziening wordt het volgende vermeld.
"In het verleden is aan de contouren in Zuid-Limburg en aan het daaraan gekoppelde beleid de status van concrete beleidsbeslissing toegekend. Dit was mogelijk omdat uit het vastleggen van de contour duidelijke bouwbeperkingen voor het buitengebied voortvloeiden. Deze bouwbeperkingen waren niet meer aan aanvullende besluitvorming, bijvoorbeeld in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan, onderhevig. Dit is nu veranderd. Voor de nieuwe bouwmogelijkheden buiten de contour waarvoor de basis in deze POL-herziening wordt gelegd, is wel aanvullende besluitvorming nodig. De vraag of met een bouwinitiatief kan worden ingestemd, kan immers eerst worden beantwoord op het moment dat dit initiatief zich aandient en er duidelijkheid bestaat over zaken zoals aard en omvang van de toe te laten functie, de locatie, de kwaliteitsverbetering e.d.. Omdat deze duidelijkheid niet op voorhand kan worden aangegeven in deze POL-herziening, maar pas op basis van het voorliggende initiatief, handhaven we de status van concrete beleidsbeslissing niet. Deze contour markeert in deze POL-herziening nu niet meer de grens waar niet én wel gebouwd kan worden, maar markeert het gebied waar zonder én met tegenprestaties gebouwd kan worden.
In de POL-aanvulling Bedrijventerreinen Zuid-Limburg zijn de contouren getrokken rond Maarland en de luchthaven Maastricht Aachen Airport en het daarnaast gelegen bedrijventerrein MAA-Oost. Ook voor deze contouren wordt de CBB-status niet gehandhaafd.(…)"
Het oordeel van de Afdeling omtrent haar bevoegdheid
2.6. Ten aanzien van de in de streekplanherziening opgenomen bebouwingscontouren overweegt de Afdeling, zoals zij eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 juli 2002 in zaak no.
200001555/1, dat de vaststelling van de in de streekplanherziening opgenomen bebouwingscontouren dient te worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 4a, zevende lid, van de WRO, zoals deze bepaling luidde op het moment van de vaststelling van de streekplanherziening, gelezen in samenhang met artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij de vaststelling door verweerders van het POL op 29 juni 2001 is de streekplanherziening als POL-aanvulling gehandhaafd, doch zijn de daarin opgenomen bebouwingscontouren door verweerders niet krachtens artikel 1 van de WRO uitdrukkelijk als concrete beleidsbeslissingen aangemerkt. Het feit dat de vaststelling van de bebouwingscontouren onder de wetgeving van vóór 3 april 2000 moet worden aangemerkt als een besluit, brengt niet mee dat de vaststelling van de bebouwingscontouren tevens is aan te merken als een concrete beleidsbeslissing in de zin van de wetgeving van na 3 april 2000. Daartoe is een uitdrukkelijk besluit nodig.
De Afdeling overweegt dat, nu de bebouwingscontouren in deze POL-aanvulling niet de status van concrete beleidsbeslissing hebben, het bestreden besluit in zoverre evenmin de door verweerders beoogde intrekking daarvan behelst.
2.7. De contouren bij de kern Maarland en bij de luchthaven Maastricht Aachen Airport met inbegrip van het daarnaast gelegen bedrijventerrein MAA-Oost (hierna: MAA) zoals opgenomen in de POL-aanvulling Bedrijventerreinen Zuid-Limburg zijn door verweerders daarentegen uitdrukkelijk als concrete beleidsbeslissingen gekwalificeerd. Voor zover de POL-herziening voorziet in het intrekken van de status van concrete beleidsbeslissing wat betreft deze contouren, staat daartegen beroep bij de Afdeling open.
2.8. Uit het voorgaande volgt dat tegen de POL-herziening, behoudens de in overweging 2.7. genoemde onderdelen ervan, geen beroep bij de Afdeling openstaat. Dit betekent dat de Afdeling niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep van [appellanten sub 4]. Hetzelfde geldt voor het beroep van [appellanten sub 2], nu ter zitting is gebleken dat dit in het geheel niet is gericht tegen één van deze onderdelen.
2.9. In de hierna volgende overwegingen zal de Afdeling uitsluitend de beroepen van [appellanten sub 1] en de Stichting beoordelen.
Beroepen [appellanten sub 1] en de Stichting
2.10. De beroepen van deze appellanten richten zich, zoals is overwogen in overweging 2.3., tegen de intrekking van de concrete beleidsbeslissing betreffende de bebouwingscontour van de kern Maarland.
Daartoe stelt de Stichting zich onder meer op het standpunt dat de ontwerp-POL-herziening ten onrechte niet is gepubliceerd in het weekblad "De Etalage", waarin de mededelingen van de gemeente Eijsden worden gepubliceerd.
Het standpunt van verweerders
2.10.1. Verweerders hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het college van gedeputeerde staten aan zijn wettelijke verplichting heeft voldaan wat betreft de publicaties. Volgens verweerders is de terinzagelegging van de ontwerp-POL-herziening gepubliceerd in de Staatscourant, alsmede in de dagbladen "De Limburger" en het "Limburgs Dagblad".
2.10.2. Ingevolge artikel 4a, vierde lid, van de WRO (oud), geven gedeputeerde staten tevoren kennis van de terinzagelegging van het ontwerp voor het streekplan in de Staatscourant en in een of meer in de provincie verspreide dag- of nieuwsbladen of op een andere geschikte wijze. Burgemeester en wethouders van elke gemeente op wier gebied het plan betrekking heeft, maken de terinzagelegging bovendien in een of meer in de gemeente verspreide dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen bekend op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt. De kennisgevingen en bekendmakingen houden mededeling in van de mogelijkheid tot het naar voren brengen van bedenkingen.
Het oordeel van de Afdeling
2.10.3. De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden kennis heeft gegeven van de terinzagelegging van het ontwerp van de POL-herziening in het weekblad "De Etalage" of in een ander blad dat in de gemeente wordt verspreid. Dit is in strijd met artikel 4a, vierde lid, van de WRO (oud). Dit klemt te meer nu de ontwerp-POL-herziening betrekking heeft op de bebouwingscontour voor Maarland, welke kern deel uitmaakt van de gemeente Eijsden. Verweerders hebben dit miskend.
2.10.4. Uit het voorgaande volgt dat de POL-herziening voor zover het betreft de intrekking van de concrete beleidsbeslissing betreffende de bebouwingscontour van de kern Maarland in strijd met artikel 4a, vierde lid, van de WRO (oud) tot stand is gekomen. Het beroep van de Stichting alsmede het beroep van [appellanten sub 1] zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van appellanten geen verdere bespreking.
2.11. Ten aanzien van [appellanten sub 1] en de Stichting dienen verweerders op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd van de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 4] kennis te nemen;
II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en de Stichting gegrond;
III. vernietigt het besluit van provinciale staten van Limburg van 24 juni 2005, no. C-142-1, voor zover het betreft de intrekking van de concrete beleidsbeslissing betreffende de bebouwingscontour van de kern Maarland;
IV. veroordeelt provinciale staten van Limburg tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 461,22 (zegge: vierhonderdeenenzestig euro en tweeëntwintig cent); waarvan een gedeelte groot € 322,- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Limburg als volgt onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
- aan [appellanten sub 1]: € 391,61 (zegge: driehonderdeenennegentig euro en eenenzestig cent)
- aan de Stichting: € 69,61 (zegge: negenenzestig euro en eenenzestig cent)
V. gelast dat de provincie Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor [appellanten sub 1] en € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor de Stichting vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006