ECLI:NL:RVS:2006:AY7592

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510134/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuursdwang voor verwijdering van schuren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Het college van burgemeester en wethouders van Ommen had op 21 juli 2003 besloten dat appellant de bij zijn woning op het perceel [locatie 1] te [plaats] opgerichte schuren moest verwijderen, op straffe van bestuursdwang. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop het college op 29 maart 2005 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde op 3 november 2005 dat het beroep van de wederpartij gegrond was en vernietigde het besluit van het college voor zover het betrekking had op schuur 1. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2006 werd de zaak behandeld. Appellant was aanwezig, bijgestaan door M. I. Knol. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van de wederpartij niet niet-ontvankelijk had verklaard, aangezien de wederpartij geen eigenaar meer was van de naastgelegen woning en geen schade had geleden door het besluit. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de wederpartij werd niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan appellant moest worden terugbetaald.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 6 september 2006.

Uitspraak

200510134/1.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/722 van de rechtbank
Zwolle-Lelystad van 3 november 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ommen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ommen (hierna: het college) appellant op straffe van bestuursdwang aangeschreven de bij de woning op het perceel [locatie 1] te [plaats] opgerichte schuren te verwijderen.
Bij besluit van 29 maart 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, voor zover het betrekking heeft op de als schuur 1 aangeduide schuur, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond.
Bij uitspraak van 3 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit, voor zover het betrekking heeft op de als schuur 1 aangeduide schuur, vernietigd en bepaald dat het college in zoverre opnieuw op het gemaakte bezwaar beslist met in achtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2005, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 19 december 2005 heeft hij het hoger beroepschrift aangevuld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 januari 2006 heeft [wederpartij] een reactie ingediend.
Bij brief van 6 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn bij brief van 14 maart 2006 nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door M. I. Knol, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant klaagt terecht dat de rechtbank het beroep van [wederpartij] ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. [wederpartij] was ten tijde van de uitspraak geen eigenaar meer van de naast de schuren gelegen woning aan de [locatie 2] te [plaats]. Ook bewoonde hij de woning niet meer. Nu [wederpartij] voorts niet heeft gesteld dat hij als gevolg van het door hem in beroep aangevallen besluit enige schade heeft geleden, had hij geen belang bij het door hem ingestelde beroep. Dat [wederpartij], naar gesteld, de bedoeling heeft om ooit naar de woning terug te keren, is onvoldoende voor een ander oordeel.
2.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 november 2005 in zaak nr. AWB 05/722;
III.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV.    gelast dat de Secretaris van de Raad van State het door appellant voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) aan hem terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006
58-423.