200509826/1.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1]
2. [appellant sub 2]
3. [appellant sub 3],
allen wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1144 van de rechtbank Breda van 26 oktober 2005 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Moerdijk.
Bij besluit van 24 april 2003 heeft de raad van de gemeente Moerdijk (hierna: de raad) verzoeken van appellanten om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 22 april 2004 heeft de raad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 januari 2006 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.H.Y. Bos, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Appellant sub 1 is sinds 1987 en appellanten sub 2 en 3 zijn sinds 1988 eigenaar van de woningen aan onderscheidenlijk [locaties]. Zij hebben verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van het door de raad op 1 februari 1994 vastgestelde en door het college van gedeputeerde staten bij besluit van 12 april 1994 goedgekeurde bestemmingsplan "Molengors", zoals dat luidde na het van kracht worden van het door het college van burgemeester en wethouders op 29 februari 2000 vastgestelde en door het college van gedeputeerde staten bij besluit van 16 mei 2000 goedgekeurde uitwerkingsplan (hierna: het uitwerkingsplan), dat na de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2001 in zaak no. 200003257/1 in rechte onaantastbaar is.
Ingevolge dit bestemmingsplan mogen ten zuiden van de woningen van appellanten (hierna: het uitwerkingsgebied) op vijf kavels vrijstaande woningen met bijgebouwen, aanbouwen, uitbreidingen van de woningen, en tuinen en erven worden gerealiseerd.
2.3. De raad heeft zich bij de afwijzing op het standpunt gesteld dat appellanten ten tijde van de koop van hun woningen konden voorzien dat in het uitwerkingsgebied op enig moment woningbouw zou worden gerealiseerd. Hij baseert dit op het feit dat het uitwerkingsgebied op de bij het Structuurplan Kern Zevenbergen (hierna: het structuurplan), dat door de raad op 11 mei 1982 is vastgesteld en op 18 mei 1982 bekend is gemaakt, behorende kaart als "Woongebied (met extra moerdijk effect of na 1990)" is aangeduid.
2.4. Appellanten klagen dat de rechtbank heeft miskend dat de raad zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld, nu in het structuurplan twee ontwikkelingsrichtingen zijn opgenomen, groeimodel A en groeimodel B, in groeimodel A een beperktere groei van de woningbouw in Zevenbergen is voorzien dan in groeimodel B en alleen groeimodel B in woningbouw in het uitwerkingsgebied voorziet. Het college van burgemeester en wethouders heeft echter op 6 september 1983 met de afwijzing van groeimodel B door het college van gedeputeerde staten ingestemd. In de bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Herziening II van het bestemmingsplan Lindonk" (hierna: de bestemmingsplannen), die door de raad in 1986 onderscheidenlijk 1987 zijn vastgesteld, is het uitwerkingsgebied vervolgens als "Agrarisch kernrandgebied" en aldus onder meer als visueel open gebied bestemd. Dat betekent dat de gemeente groeimodel B op dat moment heeft verlaten en dit model niet langer een planologische ontwikkeling vormde, waarmee zij bij de koop van hun woningen rekening hoefden te houden, aldus appellanten.
2.5. Of sprake is van voorzienbaarheid van de planologische wijziging, in verband waarmee het daaruit voortvloeiende nadeel voor rekening mag worden gelaten van degene, bij wie het is opgekomen, moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie voor hem in ongunstige zin zou veranderen.
2.6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad voor het grondgebied van de gemeente een structuurplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van de gemeente wordt aangegeven.
Ingevolge artikel 10, eerste en tweede lid, voor zover thans van belang, stelt de gemeenteraad voor het gebied van de gemeente dat niet tot de bebouwde kom behoort een bestemmingsplan vast en kan de gemeenteraad voor het gebied van de gemeente dat tot de bebouwde kom behoort een bestemmingsplan vaststellen.
2.7. In het structuurplan wordt uitgegaan van een sterke uitbreiding van het aantal inwoners van Zevenbergen ten gevolge van de ontwikkeling van het industrieterrein Moerdijk. Indien deze ontwikkeling niet vóór 1990 zou plaatsvinden, dan moet volgens het plan rekening worden gehouden met zodanige uitbreiding ná dat jaar. Volgens het plan moet groeimodel A worden gezien als tussenstap, ervan worden uitgegaan dat - overeenkomstig groeimodel B - te zijner tijd een wijk Lindonk ontstaat met ongeveer 5000 inwoners en zijn slechts tijdstip en snelheid van de uitbreiding onbekend.
Onder die omstandigheden heeft de rechtbank uit de enkele omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders eind 1983 heeft ingestemd met de afwijzing van groeimodel B door het college van gedeputeerde staten terecht niet geconcludeerd dat de gemeente dit groeimodel als planologische toekomstvisie eind 1983 heeft verlaten.
2.8. De rechtbank heeft echter ten onrechte overwogen dat de planologische verslechtering voor appellanten voorzienbaar was, omdat de bestemmingsplannen in 1986 en 1987 zijn vastgesteld, conserverend van aard zijn en uit het structuurplan valt af te leiden dat groeimodel B ook de lange termijnvisie van de gemeente voor ná 1990 inhield. Ingevolge artikel 33 van de WRO wordt een bestemmingsplan ten minste eens in de tien jaar herzien. Nu een bestemmingsplan voorts, anders dan een structuurplan, algemeen verbindende voorschriften bevat, mochten appellanten ten tijde van de koop van hun woningen voor de inschatting van mogelijke planologische ontwikkelingen in de omgeving betekenis hechten aan de, destijds, recent vastgestelde bestemmingsplannen.
In die bestemmingsplannen is aan het uitwerkingsgebied een open karakter gegeven, onder meer door het opnemen van de bestemming "Agrarisch kernrandgebied". Naar de raad ter zitting heeft verklaard, is het bestaande agrarische gebruik van het uitwerkingsgebied in de bestemmingsplannen destijds bedoeld te worden vastgelegd door middel van de toekenning van de bestemming "Agrarisch kernrandgebied" en wordt in die plannen, noch in de daarbij behorende toelichting verwezen naar het structuurplan of het daarin vermelde groeimodel B.
Onder deze omstandigheden hoefden appellanten ten tijde van de koop van hun woningen geen rekening te houden met de mogelijkheid dat in het uitwerkingsgebied te eniger tijd de bouw van vijf vrijstaande woningen zou worden toegestaan.
2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellanten bij de rechtbank gegrond verklaren en het besluit van 22 april 2004 vernietigen. De raad dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van appellanten.
2.10. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 oktober 2005 in zaak nummer 04/1144;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Moerdijk van 22 april 2004;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Moerdijk tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Moerdijk aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Moerdijk aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006