200509851/1.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], gevestigd, respectievelijk wonend, te [plaats], gemeente Raalte,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/778 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 oktober 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Raalte.
Bij besluit van 7 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: het college) aan Orange Nederland N.V. (hierna: de vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een antenne-installatie voor mobiele telefonie op het perceel, kadastraal bekend gemeente Heino, sectie C, nummer 3295, plaatselijk bekend nabij Raalterstraat 66 in Heino.
Bij besluit van 14 april 2005 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
De vergunninghoudster, die met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, heeft bij brief van 1 februari 2006 een reactie ingediend.
Bij brief van 14 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2006, waar appellanten, in persoon en vertegenwoordigd door [appellant], en het college, vertegenwoordigd door P.B.M. Droste, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door drs. [gemachtigden], werkzaam bij vergunninghoudster, als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een antenne-installatie voor mobiele telefonie. Blijkens de bij het bouwplan behorende bouwtekening bestaat de installatie uit een antennemast met een hoogte van 40 meter, drie GSM antennes, twee microwave antennes, een frame met apparatuurkasten en een met een hekwerk omheinde vloerplaat van 49 m2. Direct buiten de omheining zijn voorts een betonnen toegangsweg, een sleutelbox en een straatkast voorzien. De antennemast is blijkens de bouwtekening geplaatst op een afstand van enkele tientallen meters van het [restaurant].
2.2. Vast staat dat de beoogde bouw vanwege de voorziene hoogte van de antennemast in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Heino". Om de bouw niettemin mogelijk te maken heeft het college daarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij het nemen van zijn besluit geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de antennemast mede bedoeld is voor de plaatsing van UMTS-antennes.
De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat het bouwplan waarvoor bouwvergunning is verleend, uitsluitend ziet op een antennemast met GSM-antennes. De bouwvergunning voor het oprichten van een antenne-installatie voor mobiele telefonie is verleend overeenkomstig de bij dat besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekeningen en bescheiden. Uit die tekeningen blijkt dat het gaat om een antenne-installatie met GSM-antennes. Ook in de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag is gelegd aan de verleende vrijstelling is daarvan uitgegaan. Voorts blijkt uit de beslissing op bezwaar niet dat de verleende bouwvergunning in die zin is aangepast dat de op te richten antenne-installatie mede strekt tot plaatsing van UMTS-antennes. Dat de antennemast daarvoor op zichzelf geschikt is en telecommunicatieaanbieders waarschijnlijk van die mogelijkheid gebruik zullen willen maken, kan er niet aan af doen dat de eventuele plaatsing van UMTS-antennes buiten de reikwijdte van de verleende vergunning valt. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.3.1. Appellanten betogen voorts dat het uitzicht op de antennemast ten koste zal gaan van het gebruiksgenot en de waarde van het restaurant. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht en op goede gronden overwogen dat de aantasting van het gebruiksgenot van het restaurant door het uitzicht op de installatie beperkt van omvang is, gelet op de omstandigheid dat de voet van de mast en het hekwerk eromheen worden gecamoufleerd door opgaand groen, zodat het college in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van vergunninghoudster bij netwerkdekking. Wat de eventuele nadelige invloed van het bouwplan op de waarde van het restaurant betreft, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Gelet hierop faalt dit betoog van appellanten.
2.3.2. Ten slotte faalt eveneens het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de uitoefening van zijn bevoegdheid onvoldoende gewicht heeft toegekend aan gezondheidsrisico's door straling bij langdurig verblijf in nabijheid van de antennes. Het college heeft zich ten aanzien van mogelijke gezondheidsrisico's als gevolg van het bestreden besluit gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad van 28 juni 2004, naar aanleiding van het onderzoek van TNO van september 2003 naar de effecten van onder meer GSM-signalen op het welbevinden en op de cognitie. De conclusie van dat advies is dat op grond van de resultaten uit het TNO-onderzoek niet kan worden vastgesteld of er een oorzakelijk verband bestaat tussen blootstelling aan elektromagnetische velden enerzijds en vermindering van het welbevinden of schade aan de gezondheid anderzijds. Vast staat dat het bouwplan voldoet aan door de Gezondheidsraad vastgestelde, op internationale blootstellingslimieten gebaseerde, strenge veiligheidsmarges en voorts dat de Gezondheidsraad een ter zake deskundige en onafhankelijke instantie is. Gesteld, noch gebleken is dat het advies van de Gezondheidsraad op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en/of inhoudelijk onjuist is, zodat het college dit advies aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.
2.3.3. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat niet met succes staande kan worden gehouden dat het college in de door appellanten geuite vrees voor gezondheidsrisico's, noch in het overigens door appellanten in beroep gestelde, aanleiding had moeten vinden de gevraagde vrijstelling te weigeren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006