ECLI:NL:RVS:2006:AY7575

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600855/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een milieuvvergunning voor een melkvee- en slachtkuikenhouderij

In deze zaak gaat het om de intrekking van een op 8 oktober 1991 verleende vergunning voor een melkvee- en slachtkuikenhouderij, die op 15 december 2005 door het college van burgemeester en wethouders van Ommen is ingetrokken. De vergunning was verleend krachtens de Hinderwet en de intrekking werd op 22 december 2005 ter inzage gelegd. Appellante heeft op 31 januari 2006 beroep ingesteld tegen deze intrekking. Tijdens de zitting op 11 augustus 2006 werd appellante vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente Ommen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de intrekking van de vergunning is gebaseerd op artikel 8.25 van de Wet milieubeheer, dat bepaalt dat een vergunning kan worden ingetrokken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of indien de inrichting geheel of gedeeltelijk is verwoest. Verweerder stelde dat de stal voor het houden van mestkuikens en parelhoenders door brand was verwoest en dat de bedrijfssituatie niet in overeenstemming was met de vergunning.

De Afdeling oordeelde echter dat niet was aangetoond dat gedurende drie jaar in het geheel geen jongvee en melkrundvee was gehouden. De Afdeling concludeerde dat verweerder in strijd met de wet had gehandeld door de vergunning voor het houden van jongvee en melkrundvee geheel in te trekken. Het beroep van appellante werd gedeeltelijk gegrond verklaard, en de intrekking van de vergunning voor het houden van 49 stuks jongvee en 66 stuks melkrundvee werd vernietigd. De gemeente Ommen werd gelast om het griffierecht van € 138,00 aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

200600855/1.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ommen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2005 heeft verweerder de op 8 oktober 1991 krachtens de Hinderwet verleende vergunning voor een melkvee- en slachtkuikenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de vergunning) geheel ingetrokken. Dit besluit is op 22 december 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door E. van Bentem en B.M. Kroese, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.    Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef, onder c en d, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of indien de inrichting geheel of gedeeltelijk is verwoest.
2.3.    Appellante heeft betoogd dat verweerder de vergunning gedeeltelijk in plaats van geheel had moeten intrekken.
2.3.1.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder de vergunning voor het houden van 23.000 mestkuikens en parelhoenders, 66 stuks melkrundvee en 49 stuks jongvee geheel ingetrokken. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de bedrijfssituatie sinds begin jaren negentig niet in overeenstemming is met de vergunning en de stal voor het houden van mestkuikens en parelhoenders door brand is verwoest.
2.3.2.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de stal voor het houden van mestkuikens en parelhoenders op 16 november 2002 verwoest door brand en is deze stal niet herbouwd. Verweerder was in zoverre bevoegd om de vergunning in te trekken.
Naar het oordeel van de Afdeling is niet gebleken dat gedurende drie jaar in het geheel geen jongvee en melkrundvee is gehouden. Zij overweegt daartoe het volgende. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat de vergunde rundveestal niet structureel wordt gebruikt voor het houden van het vergunde aantal stuks melkrundvee en jongvee. Hieruit volgt echter niet dat gedurende drie jaar in het geheel geen jongvee en melkrundvee in de stal zijn gehouden. Dit volgt evenmin uit de door verweerder overgelegde bezoekrapportages en hetgeen hij ter zitting heeft gesteld. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling in zoverre in strijd met artikel 8.25, eerste lid, van de Wet milieubeheer bevoegd geacht om de vergunning in te trekken.
2.4.    Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij de vergunning is ingetrokken voor het houden van 49 stuks jongvee en 66 stuks melkrundvee.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ommen van 15 december 2005, kenmerk MBZ 72359, voor zover daarbij de op 8 oktober 1991 krachtens de Hinderwet verleende vergunning is ingetrokken voor het houden van 49 stuks jongvee en 66 stuks melkrundvee;
III.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV.    gelast dat de gemeente Ommen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006
312-492.