200601103/1.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Drimmelen,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1687 van de rechtbank Breda van 27 december 2005 in het geding tussen:
de burgemeester van Drimmelen.
Bij besluit van 13 december 2004 heeft de burgemeester van Drimmelen (hierna: de burgemeester) aan [vergunninghouder], h.o.d.n. Rendez-Vous Privé (hierna: [vergunninghouder]) een vergunning verleend voor de exploitatie van een seksinrichting, prostitutiebedrijf ofwel privé-huis, op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Drimmelen (hierna: de inrichting).
Bij besluit van 1 april 2005 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder herstel van de motivering van het besluit van 13 december 2004.
Bij uitspraak van 27 december 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 maart 2006 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Bij brief van 3 april 2006 heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2006, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, en de burgemeester, vertegenwoordigd door G.C.J. Slabbekoorn en M.E. van 't Zand, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar verschenen [vergunninghouder], vertegenwoordigd door A.N.J.M. van Opstal, vergunninghouder.
2.1. Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Drimmelen (hierna: de APV) is het verboden om zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen.
In artikel 3.2.2 van de APV zijn (gedrags)eisen vermeld die worden gesteld aan de exploitant of de beheerder.
Ingevolge artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV wordt de vergunning geweigerd indien de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen.
Ingevolge artikel 3.3.2, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de APV, voor zover thans van belang, kan de vergunning worden geweigerd in het belang van het voorkomen of beperken van overlast en in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat.
2.2. Appellanten hebben betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester inzichtelijk moet maken dat, zoals hij stelt, is voldaan aan de in artikel 3.2.2 van de APV gestelde eisen. Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester, met toestemming van vergunninghouder, de stukken waarop hij zijn stelling heeft gebaseerd, dat aan die eisen is voldaan, aan de Afdeling en aan appellanten getoond. Hierna hebben appellanten deze beroepsgrond ingetrokken.
2.3. Appellanten, die schuin tegenover de inrichting wonen, op een afstand van ongeveer 44 meter, stellen overlast te ondervinden van de auto's die het parkeerterrein van de inrichting op- en afrijden, te weten het geluid van het grind, het dichtslaan van deuren, getoeter en het schijnen van de koplampen in hun woning, en voorts van het regelmatig op de weg parkeren door bezoekers van de inrichting.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat weliswaar aannemelijk is dat sprake is van enige hinder bij het op- en afrijden van auto's van het parkeerterrein, maar dat die hinder niet zodanig is dat de burgemeester de vergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de oprit naar het parkeerterrein aan de straatzijde met klinkers is bestraat en het grind waarop de auto's rijden pas begint aan de achterkant van de inrichting waar de parkeerplaatsen zijn gesitueerd, dat de snelheid van de voertuigen wanneer deze het grind berijden zeer gering is en het gaat om een relatief klein aantal verkeersbewegingen. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat de capaciteit van het parkeerterrein als voldoende dient te worden aangemerkt en dat niet is gebleken van (meer dan incidentele) overtredingen met betrekking tot het parkeren van voertuigen door bezoekers van de inrichting. Aan de vergunning is voorts het voorschrift verbonden dat de exploitant of de beheerder erop dient toe te zien dat bezoekers van de seksinrichting hun voertuigen parkeren op de daarvoor bestemde parkeerplaats behorende bij deze inrichting. Indien dit voorschrift niet wordt nageleefd, kunnen appellanten de burgemeester verzoeken handhavend op te treden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006