200601828/1.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Bernheze,
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze,
verweerder.
Bij besluit van 17 januari 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid en onder b, van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een garagebedrijf met tankstation, showroom, werkplaats en autowasserette aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 januari 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2006, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. drs. I.F.M. Kwint, en verweerder, vertegenwoordigd door L.F.M. van den Bogaard, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder als partij gehoord.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.
2.2. Verweerder heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover dat zich keert tegen de geluidvoorschriften.
Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
2.2.1. Artikel 20.6, tweede lid, aanhef en onder c, (oud) van de Wet milieubeheer strekt ertoe een beroepsmogelijkheid te bieden aan degenen die zich konden verenigen met het ontwerp van het besluit en om die reden daartegen geen bedenkingen hebben ingebracht, doch - gelet op de in het definitieve besluit ten opzichte van het ontwerp aangebrachte wijzigingen - in een nadeliger positie zijn komen te verkeren en zich daarom niet kunnen verenigen met het definitieve besluit.
De Afdeling stelt vast dat de beroepsgrond inzake geluid is gericht tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht. Door de wijzigingen inzake geluid is appellant in een nadeliger positie komen te verkeren ten opzichte van het ontwerp. Het beroep is daarom in zoverre ontvankelijk.
2.3. Op 24 november 2003 is voor de onderhavige inrichting een nieuwe de gehele inrichting omvattende vergunning verleend. Daarbij werd in een deel van de bestaande bebouwing een volautomatische wasstraat met geforceerde droging vergund en werd voorzien in een nieuw te plaatsen pand ten behoeve van een showroom.
Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor een nieuwe autowasplaats in de oorspronkelijke showroom, waartoe deze zal worden verdeeld in drie wasboxen en een technische ruimte. In de wasplaats wordt gelegenheid geboden aan particulieren hun auto handmatig te reinigen met een hogedrukreiniger, een wasborstel en een stofzuiger.
2.4. Appellant betoogt dat in het bestreden besluit ten onrechte voorschriften ontbreken om de geluidemissies van de verandering te beperken, doordat in voorschrift 1.1.1 van het bestreden besluit niet wordt verwezen naar de voorschriften 2.1.1 en 2.1.2 van de vergunning van 24 november 2003.
2.4.1. Deze beroepsgrond faalt reeds omdat genoemde voorschriften van de vergunning van 24 november 2003 - die blijft gelden naast de thans verleende vergunning - van rechtswege ook gelden voor de wijzigingen die bij de onderhavige vergunning zijn vergund. Ten overvloede heeft verweerder in de considerans en het dictum van het bestreden besluit aangegeven dat de voorschriften van de vergunning van 24 november 2003 van kracht blijven voor de veranderingen waarvoor in dit besluit vergunning wordt verleend.
2.5. Appellant voert aan dat de considerans van het bestreden besluit vermeldt dat de wasplaats dagelijks geopend is van 07.00 tot 21.00 uur, ook op zon- en feestdagen. Het akoestisch rapport van het milieu-adviesbureau van 15 februari 2005 dat deel uitmaakt van de aanvraag gaat evenwel uit van activiteiten van 07.00 tot 19.00 uur. Verder is in het beoordelingsrapport bij het bestreden besluit vermeld dat aanvullende voorschriften zullen worden gesteld om de geluidoverlast te beperken. Deze voorschriften zouden onder meer inhouden dat de installatie slechts tussen 07.00 en 19.00 uur mag worden gebruikt. Nu die beperking niet in het bestreden besluit is neergelegd, wijkt dit af van de aanvraag, zo stelt appellant.
2.5.1. De Afdeling overweegt dat de aanvraag duidelijk vermeldt dat de openingstijden van de wasplaats van 07.00 tot 21.00 uur zullen zijn. Dat in het akoestisch rapport van M&A Milieu adviesbureau van 15 februari 2005 dat deel uitmaakt van de aanvraag, ervan wordt uitgegaan dat de werkzaamheden plaatsvinden van 07.00 tot 19.00 uur doet daaraan niet af. Het in de considerans van het bestreden besluit vermelde beoordelingsrapport maakt uitsluitend deel uit van de overwegingen die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.4.1 is overwogen gelden de voorschriften van de vergunning van 24 november 2003 van rechtswege ook voor de wijzigingen die bij onderhavige vergunning zijn vergund. Tot die voorschriften behoren ook de geluidvoorschriften uit de vergunning van 24 november 2003 die voor de periode van 07.00 tot 21.00 uur gelden. Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat vergunning is gevraagd en verleend voor het in werking hebben van de wasplaats tot 21.00 uur. Nu het bestreden besluit derhalve niet van de aanvraag afwijkt, treft de beroepsgrond geen doel.
2.6. Appellant voert aan dat onduidelijk is hoe voorschrift 1.2.2 nageleefd kan worden. Dit voorschrift bepaalt dat de drijver van de inrichting toezicht dient te houden op het gedrag van de bezoekers en dat een bezoeker die zich niet aan de in deze vergunning genoemde gedragingen houdt, hierop gewezen dient te worden en zo nodig van de inrichting verwijderd dient te worden. De werkplaats is, anders dan het tankstation en de wasplaats, echter op zondag gesloten, zodat gevreesd wordt dat op die dag geen effectief toezicht mogelijk is. Appellant heeft in dat verband aangevoerd dat cameratoezicht niet toereikend is.
2.6.1. Verweerder stelt dat er tijdens de openingstijden van de inrichting altijd iemand van de zijde van de drijver van de inrichting aanwezig is.
2.6.2. De Afdeling merkt op dat niet aan voorschrift 1.2.2 kan worden voldaan wanneer uitsluitend cameratoezicht aanwezig is. Het voorschrift vereist namelijk dat de drijver van de inrichting de bezoeker die zich niet aan de in de vergunning genoemde gedragingen houdt, hierop wijst en zo nodig van de inrichting verwijdert. Niet valt in te zien dat het door voorschrift 1.2.2 verlangde toezicht op zondagen niet mogelijk zou zijn. Deze beroepsgrond faalt.
2.7. Appellant voert aan dat voorschrift 5.1.2, dat bepaalt dat de lichtuitstraling van de wasplaats naar de omgeving dient te worden beperkt door de gevelopeningen te voorzien van beperkt, lichtdoorlaatbare ramen, onvoldoende waarborg biedt voor het beperken van de lichtuitstraling van de wasplaats. Appellant stelt ernstige overlast te ondervinden van de lichtuitstraling, alhoewel de wasplaats conform het voorschrift is voorzien van donker getint glas.
2.7.1. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hem bij nader inzien onduidelijk is waartoe dit voorschrift verplicht. Gelet hierop verdraagt het bestreden besluit zich, wat dit voorschrift betreft, niet met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen.
2.8. Appellant voert aan dat voorschrift 1.2.1 niet in overeenstemming is met voorschrift 4.1.3. In voorschrift 1.2.1, tweede opsommingsteken, is bepaald dat radio's en overige geluidapparatuur tijdens het wachten voor en het gebruik van de wasboxen buiten de inrichting niet hoorbaar mogen zijn. Voorschrift 4.1.3 bepaalt dat radio's tijdens het wachten en het gebruik van de installatie uitgezet moeten worden.
2.8.1. Verweerder geeft aan dat appellant terecht constateert dat voorschrift 4.1.3 niet in overeenstemming is met voorschrift 1.2.1. Gelet hierop verdraagt het bestreden besluit zich, wat voorschrift 1.2.1, tweede opsommingsteken, betreft, niet met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen.
2.9. Het beroep is, gelet op de overwegingen 2.7.1. en 2.8.1., gedeeltelijk gegrond. Het besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
2.10. Het aan het ontwerp van het besluit verbonden voorschrift 5.1.1 luidde als volgt:
'De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting moet zodanig zijn afgesteld dan wel zijn afgeschermd dat er geen directe lichtinstraling bij woningen van derden kan optreden.'
Ter zitting hebben partijen verklaard dat zij bij nadere beschouwing dit voorschrift uit een oogpunt van bescherming tegen lichthinder prefereren boven het aan het bestreden besluit verbonden voorschrift 5.1.2 en dit voorschrift toereikend achten.
Verder heeft verweerder verklaard dat de tekst van voorschrift 1.2.1, tweede opsommingsteken, wat hem betreft als volgt kan worden gewijzigd: 'tijdens het wachten voor en het gebruik van de wasboxen mogen radio's en overige geluidsapparatuur niet in werking zijn'. Gelet op het verhandelde ter zitting moet worden aangenomen dat de overige partijen zich met dit standpunt kunnen verenigen.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding op hierna te melden wijze in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit.
2.11. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernheze van 17 januari 2006, voor zover het voorschrift 1.2.1, tweede opsommingsteken, en voorschrift 5.1.2 betreft;
III. bepaalt dat een nieuw voorschrift 1.2.1, tweede opsommingsteken, wordt toegevoegd dat als volgt luidt:
"tijdens het wachten voor en het gebruik van de wasboxen mogen radio's en overige geluidsapparatuur niet in werking zijn;";
IV. bepaalt dat een nieuw voorschrift 5.1.2 wordt toegevoegd dat als volgt luidt:
"De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting moet zodanig zijn afgesteld dan wel zijn afgeschermd dat er geen directe lichtstraling bij woningen van derden kan optreden.";
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
VI. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bernheze tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 677,67 (zegge: zeshonderdzevenenzeventig euro en zevenenzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Bernheze aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de gemeente Bernheze aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006