ECLI:NL:RVS:2006:AY7556

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508626/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "De Draai" door gemeenteraad Heerhugowaard

Op 6 september 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "De Draai" door de gemeenteraad van Heerhugowaard. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 25 januari 2005, voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe woningbouwlocatie met de mogelijkheid tot de bouw van 2500 tot 3000 woningen. De gemeenteraad had het plan goedgekeurd, maar dit werd betwist door twee appellanten die stelden dat het plan niet uitvoerbaar was vanwege een geringe woningbehoefte en een overschot aan onverkoopbare woningen in de regio. Ze voerden ook aan dat de financiële onderbouwing van het plan onvoldoende was en dat de milieueffectrapportage niet correct was uitgevoerd.

De Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening had gehouden met de regionale woningbehoefte en dat er voldoende onderbouwing was voor de financiële haalbaarheid van het plan. De Afdeling benadrukte dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten konden niet aantonen dat de woningbehoefte onjuist was vastgesteld of dat de financiële haalbaarheid niet kon worden gerealiseerd.

De Raad van State concludeerde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gemeenteraad rechtmatig was en dat de beroepen van de appellanten ongegrond werden verklaard. De uitspraak bevestigde de noodzaak van nieuwe woningbouwlocaties in de regio en de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om deze plannen te ontwikkelen in overeenstemming met de wetgeving.

Uitspraak

200508626/1.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de gemeenteraad van Heerhugowaard, op voorstellen van het college van burgemeester en wethouders van 23 november 2004 en 4 januari 2005, het bestemmingsplan "De Draai" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 augustus 2005, kenmerk 2005-8203, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 11 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2005, en [appellant sub 2] en anderen bij brief van 18 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard en [appellant sub 2] en anderen. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden. Voorts heeft de gemeenteraad een nader stuk over de financiële uitvoerbaarheid van het plan ingezonden en heeft voor dit stuk verzocht om geheimhouding, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Op 19 mei 2006 heeft een enkelvoudige kamer van de Afdeling beslist dat beperking van de kennisneming van bepaalde passages van het desbetreffende stuk gerechtvaardigd is. De overige partijen is gevraagd om toestemming om mede op de grondslag van de geheim te houden passages van het stuk uitspraak te doen. Deze toestemming is verkregen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2006, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Heerhugowaard, vertegenwoordigd door J.W. de Boer, wethouder ruimtelijke ordening, en A. Kögeler en C. Kruithof, ambtenaren van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader van de Afdeling
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het bestemmingsplan
2.3.    Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van de nieuwe woningbouwlocatie De Draai met een productie van in totaal 2500 tot 3000 woningen. Het plan biedt de mogelijkheid om het plangebied gefaseerd te ontwikkelen, waarbij kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen. In het plan is aan het grootste deel van de gronden de bestemming "Woondoeleinden uit te werken -WU-" gegeven.
Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Krusemanlaan, aan de oostzijde door de Oostdijk, aan de zuidzijde door de Beukenlaan en aan de westzijde door de Oostertocht.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
Het standpunt van appellanten
2.4.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Zij voeren hiertoe aan dat het plan niet uitvoerbaar is omdat de behoefte aan woningen gering is en er al te veel onverkoopbare nieuw gebouwde woningen in de omgeving zijn. Volgens appellanten heeft de gemeenteraad onvoldoende onderbouwd dat het bestemmingsplan binnen tien jaar kan worden gerealiseerd. Zij verwijzen hiertoe naar de Regionale woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015. Daarnaast is het plan volgens appellanten financieel niet uitvoerbaar. De financiële onderbouwing van het plan is volgens appellanten zeer mager omdat er niet meer dan een financiële verkenning heeft plaatsgevonden. Appellanten stellen dat verschillende projecten in Heerhugowaard te maken hebben met een financieringstekort. Daarnaast is de milieueffectrapport-procedure op een onjuiste wijze toegepast omdat ten onrechte geen koppeling is gelegd tussen het onderhavige plan en het plan dat betrekking heeft op de doortrekking van de verkeersweg de Oosttangent. Voorts is het plan in strijd met het Besluit luchtkwaliteit 2005 omdat de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) worden overschreden, aldus appellanten.
Het standpunt van verweerder
2.5.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft ingestemd met de weerlegging van de zienswijze door de gemeenteraad. Verweerder acht de financiële uitvoerbaarheid van het plan genoegzaam aangetoond. De uitvoerbaarheid van het plan wordt mede bepaald door de woningbehoefte en deze is voor de periode 2004-2014 vastgesteld op 15.000 woningen voor de autonome behoefte binnen het gebied tussen de gemeenten Heerhugowaard, Alkmaar en Langedijk (hierna: het HAL-gebied), aldus verweerder.
De vaststelling van de feiten
2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Ingevolge het tweede lid van dit artikel heeft bij de voorbereiding van een ontwerp van een bestemmingsplan het in het eerste lid bedoelde onderzoek van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan.
2.6.2.    Volgens de plantoelichting heeft er de laatste jaren in Heerhugowaard grootschalige woningbouw plaatsgevonden voor zowel de regionale als plaatselijke behoefte. De gemeenteraad van Heerhugowaard heeft nu echter besloten om de komende jaren (2005-2015) alleen nog te bouwen gebaseerd op basis van de eigen behoefte. Uit onderzoek blijkt dat er de komende jaren voor de eigen woningbehoefte een gemiddelde bouwproductie nodig is van tenminste 310 woningen per jaar. Rekening houdend met de capaciteit van binnenstedelijke locaties dient de nieuwe woningbouwlocatie De Draai vanaf 2007 een aanvullende productiecapaciteit te bieden van tenminste 250 woningen per jaar. Deze nieuwe locatie is in het Streekplan Noord-Holland Noord (1994) al aangewezen als zoekgebied voor een nieuwe woningbouwlocatie.
2.6.3.    In het Streekplan Noord-Holland Noord voor de periode 2005-2015, het zogenoemde Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, vastgesteld bij besluit van 25 oktober 2004 door provinciale staten van Noord-Holland, is neergelegd dat in de regio Noord-Kennemerland minimaal de autonome woningbehoefte van 15.000 woningen moet worden gefaciliteerd in de periode 2004-2014. Gelet op de capaciteit in de bestaande plannen (10.000 woningen) komt dit neer op het zorgdragen voor voldoende nieuwe woningbouwlocaties voor circa 5.000 woningen. Binnen de regio Noord-Kennemerland heeft het HAL-gebied een dominante positie.
2.6.4.    De Regionale woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015 is in januari en februari 2006 vastgesteld door de acht gemeenteraden van Noord-Kennemerland.
2.6.5.    Volgens de plantoelichting is ten tijde van de vaststelling van het Structuurplan "De Draai Heerhugowaard" in 2002 door de gemeenteraad, op basis van de toen bekende gegevens over het plan en op grond van ervaringen uit eerder gerealiseerde plannen, de conclusie getrokken dat het plan in financieel opzicht levensvatbaar is. In november 2003 is opnieuw de financiële haalbaarheid van het plan onderzocht. Gebleken is, dat wanneer er tussen de 2500 en 3000 woningen worden gerealiseerd, bij een gemiddelde woningdichtheid van 25 tot 35 woningen per hectare, de geplande ontwikkeling een sluitende exploitatie laat zien.
2.6.6.    In de toelichting op de financiële haalbaarheid van De Draai, opgesteld door het college van burgemeester en wethouders in januari 2005, is de financiële haalbaarheid berekend aan de hand van vier aspecten, te weten ruimtegebruik, opbrengsten, kosten en fasering. Bij het aspect opbrengsten is uitgegaan van een uitgiftetempo van 285 woningen per jaar. Bij de woningbouwdifferentiatie is uitgegaan van 40% in het sociale en goedkope segment, 30% in de middenklasse en 30% in het dure segment. In de haalbaarheidsberekening zijn alle kosten opgenomen, die bij de realisering van de woningbouwontwikkeling verwacht kunnen worden. De start van de bouw(uitgifte) is gesteld op medio 2007 en ieder jaar zal 1/10e deel van de gronden worden uitgegeven. In de toelichting wordt geconcludeerd dat het uitgerekende scenario een financieel resultaat laat zien met een eindwaarde van € 0,4 miljoen, waarbij de ontwikkeling onder de in de toelichting genoemde voorwaarden financieel sluitend kan worden gerealiseerd.
2.6.7.    In de plantoelichting staat dat de verkeersintensiteit op de belangrijkste wegen in Heerhugowaard door de realisering van het plan zal toenemen. Er zijn echter geen grote aanpassingen nodig in de verkeersstructuur. Uit een berekening blijkt dat de verschillen in verkeersintensiteiten in een scenario met alleen autonome verkeersgroei en in een scenario met aanleg van De Draai niet zo groot zijn dat op basis daarvan aanpassingen van de bestaande wegen noodzakelijk zijn, aldus de plantoelichting.
2.6.8.    Op 5 augustus 2005 is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) in werking getreden. In artikel 37 van het Blk 2005 is bepaald dat het besluit terugwerkende kracht heeft tot 4 mei 2005.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij toepassing van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) in acht.
In artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden, in afwijking van dat lid, mede kunnen worden uitgeoefend indien de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder b, van het Blk 2005 geldt voor stikstofdioxide een grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010, en een grenswaarde van 200 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
Ingevolge artikel 20 van het Blk 2005 geldt voor zwevende deeltjes (PM10) een grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie en een grenswaarde van 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
2.6.9.    In het rapport "Luchtkwaliteitsonderzoek Bestemmingsplan De Draai Heerhugowaard", gedateerd 16 juni 2004, zijn de resultaten neergelegd van een onderzoek door Tauw B.V. naar de gevolgen van de nieuwe ontwikkelingen van de in het plangebied voorziene bebouwing voor de luchtkwaliteit. In het rapport "Luchtkwaliteit De Draai (wijzigingen)", gedateerd 24 december 2004, zijn de resultaten van een gecorrigeerd onderzoek naar de luchtkwaliteit door Tauw B.V. neergelegd. Op basis van de uitgevoerde berekeningen wordt in dit rapport geconcludeerd dat overschrijdingen van de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie en voor de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide in de huidige situatie (2003) en in de toekomstige situatie (2010) niet waarschijnlijk zijn. Voorts is in het rapport vermeld dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) zowel in 2003 als in 2010 niet wordt overschreden. De vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM 10) wordt op enkele locaties in 2003 meer dan 35 maal per kalenderjaar overschreden. In de toekomstige situatie vindt naar verwachting echter geen overschrijding meer plaats van deze grenswaarde. Voor de andere beschouwde stoffen worden geen overschrijdingen berekend van de grenswaarden.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.    Wat betreft de stelling van appellanten dat het plan niet uitvoerbaar is omdat de behoefte aan woningen gering is en er sprake is van een aanzienlijke overcapaciteit van nieuwe huizen in de omgeving, overweegt de Afdeling als volgt. Volgens het in 2.6.3. genoemde Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord moet in de regio Noord-Kennemerland minimaal de autonome woningbehoefte van 15.000 woningen worden gefaciliteerd in de periode 2004-2014, wat, gelet op de capaciteit in de bestaande plannen, neerkomt op het zorgdragen voor voldoende nieuwe woningbouwlocaties voor ongeveer 5.000 woningen. Voorts blijkt uit het overwogene in 2.6.2. dat er de komende jaren voor de eigen woningbehoefte van Heerhugowaard een gemiddelde bouwproductie nodig is van tenminste 310 woningen per jaar. Om te voldoen aan deze eigen woningbehoefte dient de woningbouwlocatie De Draai vanaf 2007 een productiecapaciteit te bieden van tenminste 250 woningen per jaar. Ter zitting is gebleken dat in het verrichte onderzoek de minimale eigen woningbehoefte is bepaald aan de hand van een scenario waarin is verondersteld dat het saldo van vertrek en vestiging nul is. De maximale eigen woningbehoefte is bepaald aan de hand van een scenario waarin de ambitie tot vergroting van de werkgelegenheid in de gemeente is meegenomen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat van de minimale eigen woningbehoefte moet worden uitgegaan en dat de berekende gemiddelde bouwproductie onjuist is.
Voor zover appellanten hebben gewezen op de Regionale woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015, merkt de Afdeling op dat deze eerst in januari en februari 2006 door de gemeenteraden van Noord-Kennemerland is vastgesteld en derhalve, gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, niet kan worden betrokken bij het thans voorliggende geschil.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de behoefte aan de in het plangebied voorziene woningen is aangetoond en dat het plan in zoverre economisch uitvoerbaar is.
2.7.1.    Wat betreft de stelling van appellanten dat het plan financieel niet uitvoerbaar is, overweegt de Afdeling dat uit de in overweging 2.6.6. genoemde toelichting en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de taakstelling en de autonome woningbehoefte niet is gebleken dat het plan in de planperiode niet zal kunnen worden verwezenlijkt.
2.7.2.    Met betrekking tot de door appellanten gestelde samenhang met het plan dat betrekking heeft op de doortrekking van de verkeersweg de Oosttangent, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het onderhavige plan is voorzien van een zelfstandige verkeersontsluiting, los van de doortrekking van de Oosttangent. Het gemeentebestuur heeft een verkeerscirculatiemodel vastgesteld dat onderdeel uitmaakt van het in 2004 door de gemeenteraad vastgestelde structuurbeeld voor Heerhugowaard. Hierin is de verkeersweg de Oosttangent opgenomen. In het kader van de bestemmingsplanprocedure voor het doortrekken van de Oosttangent zal worden beoordeeld of een milieueffectrapport-beoordeling nodig is. Gelet op het voorgaande komt aan beide voornoemde plannen zelfstandige betekenis toe. Van een koppeling zoals appellanten voorstaan is derhalve geen sprake en niet is gebleken dat de milieueffectrapport-procedure onjuist is toegepast.
2.7.3.    Zoals in overweging 2.6.9. is overwogen, blijkt uit het rapport "Luchtkwaliteit De Draai (wijzigingen)" van Tauw B.V. dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) zowel in 2003 als in 2010 niet wordt overschreden. De grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) wordt in 2003 op enkele locaties meer dan 35 maal overschreden. Uit het rapport blijkt echter dat na de planrealisering naar verwachting geen overschrijding meer plaatsvindt van voornoemde grenswaarde. Appellanten hebben hun stelling dat de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) na de realisering van het bestemmingsplan wel overschreden zullen worden, weliswaar nader onderbouwd, doch het door appellanten verrichte onderzoek naar de luchtkwaliteit voldoet niet aan de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld. Evenmin bevat het onderzoek aanknopingspunten voor het oordeel dat aan de resultaten van het in opdracht van de gemeenteraad uitgevoerde onderzoek moet worden getwijfeld. Gelet op het verhandelde ter zitting en de stukken is gebleken dat na realisering van het plan aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) zal worden voldaan.
2.7.4.    De door appellanten naar voren gebrachte argumenten tegen het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan slagen gezien het voorgaande niet.
Het beroep van [appellant sub 1]
Het standpunt van appellant
2.8.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden uit te werken oostdijkzone -WU(o)-" dat ziet op een gedeelte van het perceel met nummer [A], waarvan hij eigenaar is. Hij voert daartoe aan dat voornoemde bestemming zonder overleg aan een deel van zijn perceel is toegekend, terwijl een ander deel van zijn perceel de bestemming "Woondoeleinden -W-" heeft. Appellant stelt dat hij door de toegekende bestemming geen zekerheid heeft over het behoud van een deel van het perceel, dat nu in gebruik is als schapenwei en waarlangs het toegangspad naar zijn woning loopt. Hij wenst een tuinbestemming.
Voorts stelt appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemmingen "Woondoeleinden uit te werken -WU-" en "Water -WA-", gelegen ten zuiden en ten westen van het perceel met nummer [B], waarvan hij eigenaar is. Volgens appellant is de exacte ligging van de nieuwe peilsloot nog niet duidelijk en zijn hierover nog geen onderhandelingen gevoerd. Daarnaast is hem toegezegd dat de boomsingel achter het perceel met nummer [B] behouden mag blijven. Voorts betoogt appellant dat binnen 30 meter van de zuidzijde van voornoemd perceel geen woningbouw moet worden toegestaan.
Het standpunt van verweerder
2.9.    Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft de plandelen goedgekeurd. Het behoud van een deel van de schapenwei is volgens verweerder bij de uitwerking niet uitgesloten. Verder heeft hij zich onder meer op het standpunt gesteld dat het gemeentebestuur heeft ingestemd met het behoud van de boomsingel. De ligging van de nieuw te graven peilsloot kan bij de onderhandelingen over de eigendomsoverdracht in overleg nader worden bepaald. Hiertoe biedt artikel 19, eerste lid, onder d, van de voorschriften van het plan voldoende mogelijkheden, aldus verweerder.
De vaststelling van de feiten
2.10.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.11.    Appellant bezit grond aan de [locatie] met daarop een woning. Het perceel wordt ontsloten via een toegangspad vanaf de Oostdijk. Voor de woning bevindt zich een schapenweitje met perceelnummer [A], waaraan de in overweging 2.8 genoemde uit te werken woonbestemming is toegekend.
2.12.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, d en e, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor "Woondoeleinden uit te werken -WU-" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen, groen-, sport- en speelvoorzieningen en water.
Ingevolge artikel 5, derde lid, onder 1, van de planvoorschriften werkt het college van burgemeester en wethouders de in artikel 5, eerste lid, van de voorschriften omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels ten aanzien van wonen:
a. het aantal te bouwen woningen bedraagt niet meer dan 3000;
b. de gemiddelde woningdichtheid varieert van 25 tot 35 woningen per hectare. In de op de plankaart aangegeven bestemming "Woondoeleinden uit te werken oostdijkzone -WU(o)-" varieert de gemiddelde woningdichtheid van 5 tot 15 woningen per hectare;
c. het maximum aantal bouwlagen bedraagt niet meer dan 4. In de op de plankaart aangegeven bestemming "Woondoeleinden uit te werken oostdijkzone -WU(o)-" bedraagt het maximum aantal woonlagen niet meer dan 3. (…).
d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van antennes en kunstobjecten, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter.
2.12.1.    Ingevolge artikel 12, eerste lid, onder c en d, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor "Water -WA-" aangewezen gronden onder meer bestemd voor waterlopen met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen.
2.12.2.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder d, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de op de plankaart opgenomen bestemmingsgrens van de bestemmingen "Water -WA-" en "Woondoeleinden uit te werken -WU-" door deze te verschuiven met ten hoogste 25 meter.
Het oordeel van de Afdeling
2.13.    Wat betreft de stelling van appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het gedeelte van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden uit te werken oostdijkzone -WU(o)-" dat ziet op een schapenwei als onderdeel van het perceel met nummer [A], overweegt de Afdeling het volgende.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder d, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor "Woondoeleinden uit te werken -WU-" aangewezen gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen. Deze regeling, waarin flexibiliteit is ingebouwd, is passend voor de in het plan neergelegde uitgangspunten wat betreft de bouw van woningen. Wat betreft appellants wens het schapenweitje te behouden sluit de planregeling niet uit dat bij de nadere invulling de handhaving en daarmede veiligstelling van het schapenweitje mede betrokken kan worden. Ter zitting heeft het gemeentebestuur zich op dienovereenkomstige wijze uitgelaten. Bovendien is toegezegd dat de toegang tot het perceel met nummer [B] zal worden zeker gesteld.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemmingen "Woondoeleinden uit te werken -WU-" en "Water -WA-", gelegen ten zuiden en ten westen van het perceel met nummer [B], overweegt de Afdeling dat een boomsingel en een peilsloot, gelet op het overwogene in 2.12. en 2.12.1., binnen voornoemde bestemmingen passen. Ter zitting heeft het gemeentebestuur voorts toegezegd dat de boomsingel gehandhaafd blijft en dat de te graven peilsloot achter deze boomsingel wordt gesitueerd. Tevens wordt de toegang tot dit perceel zeker gesteld.
Wat betreft het bezwaar van appellant dat geen rekening is gehouden met zijn wens dat binnen 30 meter van de zuidzijde van het perceel met nummer [B] niet gebouwd mag worden, overweegt de Afdeling als volgt. In de voorliggende stedenbouwkundige opzet is ervoor gekozen de bestaande woningen langs de Oostdijk door middel van een watergang te scheiden van het nieuwe woongebied. Direct daarachter laat de planregeling woonbebouwing toe. De thans voorliggende planopzet is in stedenbouwkundig opzicht door verweerder als verantwoord beoordeeld. Niet kan worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot dit oordeel heeft kunnen komen. Mitsdien behoefde verweerder in dit geval aan de door appellant wenselijk geachte afstand tot het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden uit te werken -WU-" niet een zodanig gewicht toe te kennen dat hieraan voor het plan gevolgen dienden te worden verbonden.
Conclusie
2.14.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen van appellanten zijn ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ettekoven    w.g. Van Onselen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006
178-464.