200604556/1 en 200604556/2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
Stichting Behoud Erfgoed Bergeijk en Omstreken, gevestigd te Bergeijk,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 13 december 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk het wijzigingsplan "Loo 89" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 januari 2006, kenmerk 1155701/1160251, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 juli 2006.
Bij eerstgenoemde brief heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Er zijn nadere stukken ontvangen van F. Groenen en K. Willems, die als partij tot het geding zijn toegelaten, en van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [secretaris/penningmeester] en [vice-voorzitter] van appellante, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk, vertegenwoordigd door mr. Th.A.P.S. Duffhues, ambtenaar van de gemeente, en [partijen], in persoon en bijgestaan door M.G.J. Koenen, adviseur.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan omdat hierbij niet is betrokken dat er ingevolge de gemeentelijke Welstandsnota nadere regels gelden voor het bouwen binnen een afstand van 50 meter tot monumenten. De door het plan mogelijk gemaakte sloop en nieuwbouw van de agrarische bebouwing op het perceel Loo 89 ligt binnen een afstand van 50 meter van een voormalig klooster dat als rijksmonument is aangewezen. Daarnaast staan een kerk en pastorie, beide eveneens rijksmonumenten. Deze monumenten verdragen volgens appellante geen nieuwbouw of bouwvolumes die van het bestaande complex afwijken, omdat dan afbreuk wordt gedaan aan het harmonieuze beeld. Omdat het gemeentebestuur over de afstand tot de monumenten niets in het plan heeft opgenomen, heeft verweerder dit gegeven niet bij zijn besluit kunnen betrekken. De regels van de Welstandsnota zijn aldus volgens appellante niet nageleefd.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat is voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Het plangebied ligt volgens het provinciaal uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant in bestaand stedelijk gebied en de reconstructiedoelstellingen worden door het plan niet belemmerd.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het plan is een wijziging van het bestemmingsplan "'t Loo" (hierna: het bestemmingsplan). Met het plan wordt voor een gedeelte van het perceel Loo 89 de bestemming "Agrarische doeleinden kernrandgebied" gewijzigd in de bestemming "Agrarische doeleinden bouwblok". Dit gedeelte ligt aan de zuidzijde, dat is de achterzijde van het huidige agrarische bouwblok en heeft een oppervlakte van circa 600 m2. Het bouwblok krijgt daardoor een totale oppervlakte van circa 2100 m2.
2.5.2. Ingevolge artikel II.12, lid D, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de WRO (wijzigingsbevoegdheid) de bestemming "Agrarische doeleinden kernrandgebied" te wijzigen in de bestemming "Agrarische doeleinden bouwblok", mits de totale oppervlakte van een bouwblok per agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 1 hectare.
2.5.3. Op het perceel staan een langgevelboerderij en verschillende, verspreid liggende, agrarische opstallen. Met het plan wordt het mogelijk gemaakt dat die oude opstallen worden vervangen door één nieuw agrarisch bedrijfsgebouw. De plannen voor de sloop en nieuwbouw zijn volgens de toelichting op het plan voorgelegd aan de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB), welke commissie heeft bericht dat het een noodzakelijke ontwikkeling ter facilitering van de agrarische bedrijfsvoering betreft. In de plantoelichting is voorts vermeld dat het plan erop is gericht de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te verbeteren.
Het oordeel van de Voorzitter
2.6. Niet in geschil is dat het plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan en van artikel 11 van de WRO.
Ter zitting heeft appellante erkend dat het plan geen invloed heeft op de aan de weg staande boerderij, waar vanaf de nabijgelegen rijksmonumenten zicht op is. Haar bezwaren hebben, naar zij stelt, echter ook betrekking op de bouw van de nieuwe stal achter de boerderij.
De uitbreiding van het bouwblok waarin het plan voorziet, maakt de bouw van een grotere stal mogelijk. De uitbreiding ligt echter op grotere afstand van de rijksmonumenten dan het huidige bouwblok en heeft geen betrekking op de rechten die op grond van het bestemmingsplan reeds bestaan. Ook zonder het plan zou de bestaande bebouwing op het perceel kunnen worden vervangen door nieuwbouw. Voorts heeft het gemeentebestuur ter zitting erop gewezen dat vanwege de ligging van het bouwblok naast het terrein van het voormalige klooster, de uitbreiding van het bouwblok 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens is gesitueerd. Daardoor zal de gehele nieuw te bouwen stal op die afstand van de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.
Voor zover appellante aanvoert dat de procedure niet goed is gevolgd omdat aan verweerder geen melding is gemaakt van hetgeen in de Welstandsnota staat omtrent het bouwen nabij rijksmonumenten, merkt de Voorzitter op dat toetsing aan deze nota pas aan de orde is bij de verlening van een bouwvergunning. Het emailbericht dat appellante van een provinciale ambtenaar heeft gekregen over de gegevens die wel en niet bekend waren uit de toegezonden stukken van het gemeentebestuur, houdt - nog los van de vraag welke betekenis aan een dergelijk bericht toekomt - in ieder geval, anders dan appellante veronderstelt, niet in dat verweerder een andere beslissing zou hebben genomen als de gegevens uit de Welstandsnota bij hem bekend waren geweest.
Nu voorts de uitbreiding volgens het advies van de AAB noodzakelijk is, bestaat, gezien het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.7. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006