200600500/1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 10 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Amersfoort, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 april 2005, het bestemmingsplan "Schothorst-Zielhorst 2004 (lees: 2005)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 november 2005, kenmerk 2005REG003407i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant sub 1 bij brief van 16 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2006, en appellant sub 2 bij brief van 19 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2006, beroep ingesteld.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn van appellant sub 1, appellant sub 2 en van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Bij brief van 8 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2006, waar [appellant sub 1] in persoon, [appellant sub 2] in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.E.M. Corsten, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Amersfoort, vertegenwoordigd door ing. Y.H.G. Grutters, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover het betreft het perceel Balladelaan 208.
De gemeenteraad heeft dit plandeel gewijzigd vastgesteld door het bouwblok, dat in het ontwerpbestemmingsplan was ingeperkt tot de bestaande bebouwing, te vergroten tot het gehele perceel, met daarbij een maximaal bebouwingspercentage van 43.
Door de vastgestelde wijziging wordt de mogelijkheid geschapen om de bouwmogelijkheden aan de noordzijde van het terrein te concentreren. Wanneer van deze mogelijkheid gebruik zou worden gemaakt heeft dit tot gevolg dat tegen de achtertuin van het aan hem toebehorende perceel [locatie 1], boven een winkellaag, appartementen kunnen worden gebouwd.
De motivering waarmee de ingediende bedenkingen ongegrond zijn verklaard vindt appellant gebrekkig. Niet is gebleken dat verweerder bij het beoordelen van de bedenkingen een op de situatie ter plaatse toegesneden belangenafweging heeft gemaakt. Evenmin kan die uit het raadsbesluit worden afgeleid.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien dit plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Daartoe heeft hij overwogen dat met het gewijzigde plan de bouwmogelijkheden voor het perceel Balladelaan 208 niet worden vergroot ten opzichte van de mogelijkheden die het voorgaande bestemmingsplan bood.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het perceel Balladelaan 208 heeft de bestemming "Detailhandelsdoeleinden", evenals onder het voorgaande plan. Op percelen met deze bestemming mogen ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften op de eerste verdieping woningen worden gebouwd.
2.5.2. In het voorgaande plan, het bestemmingsplan "Paladijnenweg e.o.", besloeg het bouwvlak het gehele perceel Balladelaan 208, dat toen een grotere oppervlakte had. Van het perceel mocht 35% bebouwd worden. In het ontwerpbestemmingsplan was het bouwvlak beperkt tot de contouren van de reeds bestaande bebouwing. Naar aanleiding van de door de eigenaar van het perceel ingediende zienswijze, is het bouwvlak in het vastgestelde plan weer verruimd tot het gehele perceel.
2.5.3. Ingevolge artikel 8, derde lid, onder b en c, van de planvoorschriften, in samenhang met de aanduidingen op de plankaart, mag 43% van het bouwvlak bebouwd worden, met een maximale bouwhoogte van 7 meter.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. De Afdeling is van oordeel dat het enkele feit dat de bouwmogelijkheden op het perceel Balladelaan 208 in het goedgekeurde plan niet zijn vergroot ten opzichte van het voorheen geldende plan, onvoldoende motivering vormt voor de ongegrondverklaring van de bedenkingen van appellant. Dit geldt temeer nu het plan is vastgesteld in afwijking van het ontwerpbestemmingsplan. Verweerder is niet ingegaan op de bezwaren van appellant tegen de mogelijkheid om bebouwing op te richten direct achter zijn achtertuin. Voorts is niet duidelijk gemaakt waarom het opnemen van een bebouwingsvrije strook aan de noordzijde van het perceel, bijvoorbeeld zoals die thans aanwezig is in de vorm van een parkeerterrein, niet mogelijk zou zijn. Gelet hierop is het besluit van verweerder in zoverre in strijd met het motiveringsbeginsel.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover dit strekt tot goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Detailhandelsdoeleinden", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.8. Het gemeentebestuur van Amersfoort heeft de ontvankelijkheid van dit beroepschrift betwist voor zover het betreft het aanvullend beroepschrift van 19 april 2006.
2.9. De Afdeling is van oordeel dat dit aanvullend beroepschrift een nader argument bevat bij het reeds ingediende beroepschrift. Derhalve bestaat er geen aanleiding het beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren.
2.10. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover het betreft de bouwmogelijkheden op het perceel [locatie 2]. Appellant wil ter plaatse, naast zijn al aanwezige woning, twee vrijstaande woningen bouwen in plaats van de toegestane één vrijstaande woning of twee aaneen gebouwde woningen. In het verleden zijn afspraken gemaakt om op dit perceel woningbouw mogelijk te maken nadat de op het perceel aanwezig zijnde varkensstallen zouden zijn verwijderd. Mede gezien de grootte van het perceel, bestaat de mogelijkheid om ter plaatse twee vrijstaande woningen te bouwen.
De overweging van de gemeenteraad dat het bouwen van twee vrijstaande woningen teveel afbreuk zou doen aan de markante entree tot het achterliggende villawijkje die het perceel vormt, acht appellant onjuist. Deze entree wordt met twee aaneen gebouwde woningen meer aangetast dan met twee vrijstaande woningen, aangezien het hele wijkje uit vrijstaande woningen bestaat.
Appellant betoogt dat het weigeren van de mogelijkheid om twee vrijstaande woningen te bouwen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Volgens appellant is de situatie vergelijkbaar met het perceel Emiclaerseweg 5. Daarvoor heeft het college van burgemeester en wethouders juist gepleit voor twee vrijstaande woningen in plaats van één bestaande woning.
2.11. Verweerder heeft geen reden gezien dit plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Verweerder is van mening dat met de ten behoeve van appellant geschapen bouwmogelijkheid voldaan is aan de in het verleden gemaakte afspraak om één extra bouwkavel toe te staan. De door de gemeenteraad gemaakte stedenbouwkundige afweging acht hij niet onredelijk.
Vaststelling van de feiten
2.12. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.12.1. Appellant is eigenaar van het perceel [locatie 2], dat gelegen is in het zogenoemde Zielhorst-Park, een gebied dat wordt gekenmerkt door vrijstaande woningen in bijzondere architectuur. De woning van appellant op het perceel ligt aan het eind van een brede groenstrook en nabij een waterpartij, doch dit geldt niet voor het nieuwe bouwvlak op zijn perceel.
2.12.2. Appellant is in het verleden met de gemeente Amersfoort overeengekomen de op zijn perceel aanwezige varkensstallen te verwijderen. Ter compensatie hiervoor zou de gemeente ter plaatse van de verwijderde varkensstallen één nieuwe bouwkavel creëren.
2.12.3. In het plan is in verband met de aan appellant gedane toezegging op zijn perceel één extra bouwblok opgenomen met de aanduiding 'W(hv)'. Ingevolge artikel 5, derde lid, onder a, sub 1, van de planvoorschriften mogen op een bouwblok met een dergelijke aanduiding woningen worden gebouwd in de categorie "ten hoogste twee aaneen gebouwd".
2.12.4. De gemeenteraad heeft het verzoek om op het perceel van appellant twee extra bouwblokken op te nemen met de mogelijkheid om daarop vrijstaande woningen te bouwen, afgewezen. Dit zou teveel afbreuk doen aan de bijzondere ligging van het perceel in de bocht van de Emiclaerseweg en de markante entree van het achterliggende villawijkje. De grootte van de kavel, de positionering en de aard van de bebouwing verwijzen bovendien naar het landelijke verleden van de plek.
Het oordeel van de Afdeling
2.13. De Afdeling stelt voorop dat met het opnemen van één extra bouwkavel de gemeenteraad de indertijd met appellant gemaakte afspraak is nagekomen. Nu op deze bouwkavel behalve één vrijstaande woning ook twee aaneen gebouwde woningen kunnen worden gebouwd, wordt appellant een keuze gelaten op welke wijze hij de bouwkavel wil inrichten. Deze keuzemogelijkheid gaat verder dan de gemaakte afspraak.
Rekening houdend met het thans op het perceel aanwezige agrarische bedrijfsgebouw, is opneming van één extra bouwvlak op enige afstand van de schuur, zoals het plan daarin voorziet, passend. Appellant heeft echter reeds in zijn zienswijze aangegeven dat de schuur gedeeltelijk gesloopt kan worden en heeft ter zitting gesteld de schuur geheel te willen slopen. Deze schuur is in het plan niet als zodanig bestemd en valt voor het grootste deel onder het overgangsrecht, zodat ook het gemeentebestuur kennelijk uitgaat van het afbreken van de schuur binnen de planperiode. Niet is gebleken dat het gemeentebestuur bij het bepalen van de plaats van het tweede bouwvlak rekening heeft gehouden met het mogelijke (gedeeltelijke) afbreken van de schuur op het perceel dan wel heeft onderzocht of -nu er ook twee woningen mogen worden gebouwd- na het afbreken van de schuur daarvoor ook een andere mogelijkheid was. In ieder geval is niet aannemelijk gemaakt dat de schuur historische betekenis heeft en van belang is voor de verwijzing naar het landelijke verleden van de plek. Verweerder heeft dit niet onderkend. In zoverre is er sprake van een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit.
2.14. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2], zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 2.
2.15. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van 29 november 2005, kenmerk 2005REG003407i, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:
1. het plandeel met de bestemming "Detailhandelsdoeleinden", zoals aangegeven op de bijgevoegde kaart 1;
2. het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2], zoals aangegeven op de bijgevoegde kaart 2;
III. gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor [appellant sub 1] en € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor [appellant sub 2], vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006