ECLI:NL:RVS:2006:AY7156

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601131/3 en 200601165/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de staatsraad in bestuursrechtelijke procedure

Op 24 augustus 2006 vond de openbare behandeling plaats van de zaken tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "BM Vastgoed B.V." en het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Tijdens deze zitting verzocht verzoekster mondeling om wraking van mr. J.R. Schaafsma, lid van de enkelvoudige kamer, die belast was met de behandeling van de zaken. Dit verzoek werd gedaan op basis van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat een partij een rechter kan wraken indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen.

De staatsraad heeft het wrakingsverzoek niet geaccepteerd. In de mondelinge beslissing op dezelfde dag werd overwogen dat verzoekster had aangevoerd dat de staatsraad tijdens de zitting niet had ingegaan op een essentieel element uit haar beroepschriften, waardoor de schijn van vooringenomenheid was gewekt. De staatsraad verduidelijkte echter dat hij de partijen de keuze had gegeven om de behandeling te beginnen met vragen of pleidooien, en dat verzoekster had gekozen voor de eerste optie. Na zijn vraagstelling had de staatsraad verzoekster de gelegenheid willen geven haar beroepschriften toe te lichten, maar zij had toen om wraking verzocht.

De Afdeling concludeerde dat het wrakingsverzoek in wezen gericht was tegen de procesgang en dat de bezwaren van verzoekster geen grond voor wraking opleverden. Er was geen bewijs van vooringenomenheid of omstandigheden die de onpartijdigheid van de staatsraad in gevaar zouden kunnen brengen. Het verzoek werd dan ook afgewezen, en de uitspraak werd openbaar gedaan door de voorzitter en de leden van de Afdeling, in aanwezigheid van de ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200601131/3 en 200601165/3.
Datum beslissing: 24 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "BM Vastgoed B.V.", gevestigd te Otterlo,
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
1. Procesverloop
Tijdens de openbare behandeling ter zitting van 24 augustus 2006 van de zaken tussen verzoekster en het college van gedeputeerde staten van Overijssel (zaken no. 200601131/1 en no. 200601165/1) heeft verzoekster mondeling verzocht om wraking van mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van deze zaken.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 24 augustus 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [directeur], en de staatsraad zijn gehoord.
Bij mondelinge beslissing van 24 augustus 2006 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen.
Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 36 van de Wet op de Raad van State is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling beroep wordt ingesteld.
Verzoekster heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de staatsraad tijdens de behandeling ter zitting bij zijn vraagstelling geheel is voorbijgegaan aan een voor haar essentieel element uit één van haar beroepschriften. Daardoor heeft de staatsraad in de ogen van verzoekster tenminste de schijn gewekt vooringenomen jegens haar te zijn. Nu zij bovendien niet in de gelegenheid is gesteld dit element ter zitting zelf naar voren te brengen, heeft de staatsraad volgens verzoekster met zijn handelswijze de schijn van partijdigheid gewekt.
De staatsraad heeft uiteengezet dat hij bij de opening van het onderzoek ter zitting partijen de keuze heeft voorgelegd de behandeling te beginnen met door hem te stellen vragen en daarna de pleidooien te houden, gevolgd door een tweede termijn, dan wel de omgekeerde volgorde aan te houden. Partijen hebben daarop volgens hem voor het eerste gekozen. Toen hij na afloop van zijn vraagstelling verzoekster in de gelegenheid wilde stellen haar beroepschriften toe te lichten, verzocht zij om zijn wraking. De stelling van verzoekster dat het onderzoek ter zitting was gesloten en dat zij derhalve geen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting van haar kant berust dan ook op een misverstand en biedt naar het oordeel van de staatsraad geen grond voor wraking.
De Afdeling heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek in de kern beschouwd gericht is tegen de procesgang op de zitting. De bezwaren van verzoekster hebben betrekking op, zakelijk samengevat, de wijze waarop de staatsraad de zaken tot aan het wrakingsverzoek inhoudelijk heeft behandeld en het door hem ter zitting tot dat ogenblik verrichte onderzoek. Deze bewaren geven geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid van de staatsraad jegens één van de partijen dan wel een gerechtvaardigde vrees daarvoor. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij de aanvang van de behandeling van de zaken ter zitting in overleg met en met instemming van partijen ervoor is gekozen het verloop van het onderzoek ter zitting zo te doen plaatsvinden dat eerst vragen door de staatsraad zouden worden gesteld, waarna partijen ten volle de gelegenheid zou worden hun pleidooien te houden en waarna de gelegenheid voor een tweede termijn zou worden geboden. Niet is gebleken dat de staatsraad partijen de mogelijkheid om hun pleidooien te houden niet heeft geboden. De stelling van verzoekster dat het onderzoek ter zitting al was gesloten ten tijde van het indienen van haar wrakingsverzoek mist derhalve feitelijke grondslag.
De bezwaren van verzoekster leveren dan ook geen grond voor wraking op.
Nu ten aanzien van de staatsraad ook overigens niet is gebleken van enig feit of van enige omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, is het wrakingsverzoek afgewezen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat
349.