ECLI:NL:RVS:2006:AY6775

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509483/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor peuterspeelzaal in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 augustus 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Waterland. Het college had op 26 januari 2005 een bouwvergunning verleend aan de Stichting Kinderopvang Waterland voor het verhogen van een deel van de dakconstructie en het renoveren van de peuterspeelzaal/naschoolse opvang "Pinokkio" op het perceel Wendelmoet Claesdochterlaan 1 te Monnickendam. Appellant was het niet eens met deze vergunning en had bezwaar gemaakt, dat door het college ongegrond was verklaard. Vervolgens had de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem op 5 oktober 2005 het beroep van appellant ongegrond verklaard.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2006. Appellant was in persoon aanwezig, terwijl het college werd vertegenwoordigd door drs. S. Wiedemeijer. Ook de vergunninghoudster was aanwezig, vertegenwoordigd door haar directeur en mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Amsterdam. De Afdeling oordeelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling concludeerde dat de peuterspeelzaal/naschoolse opvang niet kan worden aangemerkt als een inrichting waar onderwijs wordt gegeven, en dat de aanwezigheid van de peuterspeelzaal in strijd is met de bestemming "Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen".

Het hoger beroep van appellant werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd. De Afdeling verklaarde het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 30 juni 2005 alsnog gegrond en vernietigde dit besluit. Het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder bouwvergunningen worden verleend.

Uitspraak

200509483/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/3530, 05/3532, 05/3675 en 05/3676 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 5 oktober 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Waterland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waterland (hierna: het college) bouwvergunning verleend aan de Stichting Kinderopvang Waterland (hierna: vergunninghoudster) voor het verhogen van een deel van de dakconstructie en het renoveren van de peuterspeelzaal/naschoolse opvang "Pinokkio" op het perceel Wendelmoet Claesdochterlaan 1 te Monnickendam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2005, verzonden op 7 oktober 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 14 februari 2006 heeft vergunninghoudster, die op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij besluit van 3 juli 2006 heeft het college vergunning verleend voor het gewijzigd uitvoeren van het bouwplan.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2006, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. S. Wiedemeijer, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [directeur] en mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Amsterdam.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het college bij brief van 20 juli 2006 nadere stukken overgelegd. De andere partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Van die gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan gesteld zijn.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Markgouw 1982" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor kerken, scholen, verenigingsgebouwen, overheidskantoren, tehuizen, een apotheek, een bibliotheek, een medisch centrum, een politiebureau, een telefooncentrale en een overheidswoning met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder dienstwoningen en open terreinen, waaronder parkeerplaatsen.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften gelezen in samenhang met de plankaart mag, voor zover thans van belang, de bebouwde oppervlakte per bouwperceel niet meer bedragen dan 55% van de voor de bebouwing bestemde terreinoppervlakte.
2.2.    Het bouwplan voorziet in het verhogen van een deel van de dakconstructie en het gedeeltelijk renoveren/vernieuwen van het pand waarin de peuterspeelzaal/naschoolse opvang "Pinokkio" gevestigd is.
2.3.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Appellant voert hiertoe aan dat, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, een peuterspeelzaal/naschoolse opvang niet op één lijn is te stellen met het begrip 'school' zoals neergelegd in artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften.
2.3.1.    Dit betoog slaagt. Uit de bewoordingen van artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften volgt dat de opsomming van de daar genoemde vormen van gebruik limitatief is. Uit de toelichting op het bestemmingsplan blijkt ook dat de planwetgever slechts heeft beoogd de bestaande bebouwing te bestemmen. De vraag is derhalve of de peuterspeelzaal/naschoolse opvang kan worden begrepen onder het begrip 'school'. Deze vraag dient, bij gebreke van een begripsomschrijving in het bestemmingsplan, te worden beantwoord aan de hand van hetgeen in het algemeen spraakgebruik onder 'school' wordt verstaan. Volgens het algemeen spraakgebruik dient onder een 'school' te worden verstaan: een inrichting waar onderwijs wordt gegeven. De Afdeling is van oordeel dat de peuterspeelzaal/naschoolse opvang niet kan worden aangemerkt als een inrichting waar onderwijs wordt gegeven. De aanwezigheid van de peuterspeelzaal/naschoolse opvang op het perceel is daarom in strijd met de bestemming "Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen". Het college heeft derhalve, bij het ontbreken van vrijstelling van het bestemmingsplan, gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, ten onrechte bouwvergunning voor het bouwplan verleend. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4.    De vraag of ook ten aanzien van het bebouwingspercentage strijd bestaat met het bestemmingsplan behoeft geen beantwoording meer, omdat, gelet op het bovenstaande, voor dit bouwplan alleen bouwvergunning kan worden verleend na verlening van vrijstelling in de zin van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van de bestemming "Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen" inclusief de daarbij behorende bebouwingsvoorschriften.
2.5.    Ook hetgeen appellant voor het overige heeft betoogd, behoeft, gelet op het bovenstaande, geen bespreking meer.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 30 juni 2005 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.7.    De bij besluit van 3 juli 2006 verleende vergunning voor het gewijzigd uitvoeren van het bouwplan betreft een wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard. Het hoger beroep moet, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, worden geacht mede een beroep tegen dat besluit in te houden. Nu de beslissing op bezwaar van 30 juni 2005 wordt vernietigd en het college een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 28 januari 2005 dient te nemen, ziet de Afdeling aanleiding het beroep tegen het besluit van 3 juli 2006, met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Awb te verwijzen naar het college ter behandeling als bezwaar.
2.8.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 5 oktober 2005, AWB 05/3532 en 05/3530;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waterland van 30 juni 2005, 04/226;
V.    verwijst het beroep tegen het besluit van 3 juli 2006 naar het college van burgemeester en wethouders van Waterland ter behandeling als bezwaar;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Waterland tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 680,23 (zegge: zeshonderdtachtig euro en drieëntwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Waterland aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de gemeente Waterland aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Klein Nulent
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006
218-494.