200602077/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Grootegast,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2005 heeft verweerder het verzoek van appellant van 20 augustus 2005 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van [vergunninghouder] op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 mei 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2006, waar appellant in persoon is verschenen.
2.1. Appellant heeft bij brief van 20 augustus 2005 verzocht om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen, omdat de inrichting volgens hem op een aantal punten niet overeenkomstig de daarvoor bij besluit van 20 maart 2001 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning in werking is. Het gaat om
a) het plaatsen van showauto's ter hoogte van het perceel [locatie] te [plaats];
b) het in werking hebben van de inrichting buiten de in de vergunning opgenomen openingstijden;
c) het in strijd met de vergunning niet gesloten houden van deuren, waardoor geluidhinder optreedt; en
d) het parkeren van auto's van bezoekers en personeel buiten de inrichtingsgrenzen.
Appellant meent dat de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving niet op een deugdelijke motivering berust, omdat verweerder niet heeft bestreden dat overtredingen plaatsvinden wat betreft de openingstijden, het plaatsen van showauto's en het open laten van deuren.
2.2. Verweerder heeft blijkens de stukken afgezien van handhaving op de onder a tot en met c genoemde punten, omdat concreet zicht op legalisatie bestaat. Verweerder verwijst in dit kader naar de aanvraag om een revisievergunning van 23 augustus 2005. Voor wat het onder d bedoelde parkeren aangaat heeft verweerder op goede gronden aangevoerd dat op dit punt geen sprake is van een overtreding van de Wet milieubeheer.
2.3. Niet in geschil is dat voor wat de punten a tot en met c betreft, is gehandeld in strijd met de ten behoeve van de inrichting verleende vergunning van 20 maart 2001, zodat verweerder ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Ten tijde van het nemen van het thans bestreden besluit lag er een aanvraag voor een revisievergunning, gedateerd 23 augustus 2005, welke onder meer de strekking had om de bovengenoemde overtredingen onder a tot en met c te legaliseren. Verweerder had de intentie daarop positief te beslissen. Gelet hierop was sprake van concreet zicht op legalisatie en heeft verweerder op goede gronden het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving ongegrond verklaard.
2.4. Ten aanzien van hetgeen door appellant is aangevoerd over het ontbreken van stukken in de procedure ter voorbereiding van het bestreden besluit overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat verweerder op het bestreden besluit betrekking hebbende stukken niet correct dan wel niet volledig ter inzage heeft gelegd, zodat hierin geen aanleiding kan worden gevonden tot vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Dam
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006