200602534/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Schijndel,
2. de raad van de gemeente Schijndel,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/235 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 februari 2006 in het geding tussen:
Bij besluit van 26 mei 2004 heeft appellant sub 2 (hierna: de raad) een verzoek van appellant sub 1 om planschadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2004 heeft de raad het daartegen door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2006, verzonden op 22 februari 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de raad een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de raad bij brief van 4 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2006 heeft [appellant sub 1] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2006, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door ing. A.C.J. van Oers, werkzaam bij Ing. J.P.M. van der Heijden rentmeesterspraktijk B.V. te Helvoirt, en de raad, vertegenwoordigd door C.C.P. van Steen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar verschenen [belanghebbende].
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover thans van belang, kent de raad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 17 van deze wet, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellant sub 1] is eigenaar van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Schijndel, sectie […], nr. […], groot 35.990 m2, plaatselijk bekend [locatie] te Schijndel. Hij heeft verzocht om vergoeding van schade, veroorzaakt door de besluiten van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van de gemeente Schijndel van 21 december 1999 en 6 januari 2000. Bij het besluit van 21 december 1999 heeft het college aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers krachtens artikel 17 van de WRO voor vijf jaar tijdelijk vrijstelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" verleend ten behoeve van een asielzoekerscentrum aan de [locatie a] te Schijndel. Bij het besluit van 6 januari 2000 heeft het, naar aanleiding van een andere situering van de gebouwen, opnieuw voor vijf jaar zodanige vrijstelling verleend. Dat besluit is op 13 januari 2000 in werking getreden.
2.3. Het besluit van 26 mei 2004 heeft de raad gedeeltelijk in afwijking van het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van augustus 2003 en het nader advies van dit bureau bij brief van 8 december 2003 genomen. Het besluit van 7 december 2004 heeft de raad onder verwijzing naar het voorstel van het college in afwijking van het advies van de Commissie Rechtsbescherming Burgers genomen.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1], zoals de SAOZ heeft geconcludeerd, bij een maximale benutting van de bebouwingsmogelijkheden van de bestemming "Militaire doeleinden" te maken zou hebben gekregen met een inbreuk op zijn uitzicht die minstens even groot zou zijn als de door de vrijstellingsbesluiten mogelijk gemaakte inbreuk, zodat ten aanzien van uitzicht geen sprake is van planologische verslechtering.
Ten aanzien van overlast en privacy heeft de SAOZ geadviseerd dat het tijdelijk huisvesten van personen tot een grotere gebruiksintensiteit van de gronden leidt en tot een meer permanent gebruik. Volgens de raad is de SAOZ bij de gebruiksmogelijkheden aldus ten onrechte niet uitgegaan van de maximale benuttig daarvan. Uitgaande van de maximale gebruiksmogelijkheden onder het bestemmingsplan was overlast en verlies van privacy ook mogelijk, zodat in zoverre evenmin sprake is van planologische verslechtering. Voor zover in dit verband al sprake is van enige schade ten gevolge van planologische verslechtering, overschrijdt deze voorts qua aard, ernst en duur niet hetgeen redelijkerwijs aanvaardbaar is, aldus de raad.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij een maximale benutting van de bebouwingsmogelijkheden onder het bestemmingsplan van de bestemming "Militaire doeleinden" een inbreuk op het uitzicht van [appellant sub 1] zou zijn ontstaan die ten minste even groot zou zijn als de inbreuk ten gevolge van de vrijstellingen.
Ten aanzien van privacy en verkeersintensiteit is naar het oordeel van de rechtbank echter wel sprake van een verslechtering voor [appellant sub 1] van de planologische situatie. Ingevolge de bestemming "Militaire doeleinden" hoefde hij slechts rekening te houden met overlast en verkeersbewegingen, voor zover die in verband gebracht kunnen worden met de beperkte militaire opslag- en kantoorfunctie, alsmede met de daarmee gepaard gaande 24-uurs bewaking. Permanente huisvesting van circa 200 personen leidt volgens de rechtbank tot een in planologisch opzicht kwalitatieve wijziging die tot uitdrukking komt in een grotere mate van aantasting van de privacy en een toenemend aantal - langzaam - verkeersbewegingen. Dat [appellant sub 1] door de situering van zijn tuin aan de voorzijde van zijn woning voor een grotere kans op aantasting van zijn privacy heeft gekozen, doet daar volgens haar niet aan af, doch kan eventueel een rol spelen bij de vraag of de toe te kennen vergoeding matiging behoeft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat volgens de rechtbank geen aanleiding. In bezwaar heeft [appellant sub 1] niet om vergoeding van zijn in bezwaar gemaakte kosten verzocht. De overige proceskosten komen volgens de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze niet zijn opgekomen door inschakeling van een professioneel rechtsbijstandverlener. Voor zover is verzocht om vergoeding van deskundigenkosten, zijn deze naar het oordeel van de rechtbank niet nader gespecificeerd.
2.5. De raad klaagt onder meer dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de krachtens artikel 17 van de WRO verleende tijdelijke vrijstellingen, behoudens zich in dit geval niet voordoende uitzonderingen, geen schade hebben veroorzaakt die voor vergoeding krachtens artikel 49 van de WRO in aanmerking komt.
2.5.1. Dit betoog slaagt. Gesteld noch gebleken is dat ten gevolge van de vrijstellingen vermogensschade is opgekomen. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het verlies van woongenot vanwege de vrijstellingen niet zodanig ingrijpend is geweest, dat de daardoor veroorzaakte schade, in aanmerking genomen de aard, de geringe ernst en de beperkte duur daarvan, redelijkerwijs niet ten laste van [appellant sub 1] dient te blijven. Voor zover [appellant sub 1] naar het advies van de SAOZ van augustus 2003 en het nader advies bij brief van 8 december 2003 heeft verwezen, is daarmee niet aannemelijk gemaakt dat van zodanig ingrijpend verlies wel sprake is geweest.
Anders dan [appellant sub 1] in beroep heeft aangevoerd, heeft de raad zijn standpunt, waarbij is afgeweken van de SAOZ en de Commissie Rechtsbescherming Burgers, voorts voorzien van een draagkrachtige motivering.
2.6. [appellant sub 1] klaagt dat de rechtbank zijn verzoek om vergoeding van deskundigenkosten in bezwaar en beroep en proceskosten in beroep ten onrechte heeft afgewezen.
Dit betoog slaagt niet. Niet in geschil is dat [appellant sub 1], hangende bezwaar, geen verzoek om vergoeding van kosten voor deskundige bijstand heeft gedaan. Nu het bij de rechtbank bestreden besluit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voorts niet voor vernietiging in aanmerking komt, komen de in beroep bij de rechtbank opgekomen proceskosten evenmin voor vergoeding in aanmerking.
2.7. Het hoger beroep van de raad is gegrond, dat van [appellant sub 1] ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 7 december 2004 ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de raad van de gemeente Schijndel gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 februari 2006 in zaak no. AWB 05/235;
IV. verklaart het door [appellant sub 1] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Rheenen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006