200509720/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3217 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 oktober 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Bij besluit van 26 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) aan Intermanagement Projectontwikkeling (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een appartementengebouw voor 42 appartementen op het perceel Sterkenburg 53 te Eindhoven (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 september 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2005, verzonden op 17 oktober 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 23 december 2005 heeft vergunninghoudster, die op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van vergunninghoudster en appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2006, waar appellante in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.H.G. Schavemaker, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Vergunninghoudster is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.1. Bij besluit van 29 augustus 2005 is door het college aan vergunninghoudster een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woongebouw met 63 appartementen op het perceel. Vergunninghoudster heeft aangegeven dat het bij dit besluit vergunde bouwplan zal worden uitgevoerd in plaats van het bouwplan dat bij besluit van 26 november 2003 is vergund.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 maart 2005, zaak no.
200403172/1zijn, indien hangende een bezwaar- of beroepsprocedure met betrekking tot een bouwvergunning bij nader besluit naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag bouwvergunning wordt verleend voor een wijziging van het bouwplan waarvoor de eerdere bouwvergunning is verleend, op dat nadere besluit de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb van toepassing, mits die wijziging van ondergeschikte aard is.
2.2.1. Uit de bouwaanvraag en de bijbehorende bouwtekening, die ten grondslag liggen aan het besluit van 29 augustus 2005, moet worden afgeleid dat in dit geval sprake is van een nieuw bouwplan en niet van een ondergeschikte wijziging ten opzicht van het eerder vergunde bouwplan. Daartoe acht de Afdeling van belang dat het nieuwe bouwplan ziet op de realisatie van huurappartementen voor senioren, terwijl het eerder vergunde bouwplan zag op het realiseren van koopappartementen in het hogere segment van de woningbouwmarkt. Bovendien zullen er 63 appartementen worden gerealiseerd, terwijl het eerder vergunde bouwplan zag op de realisatie van 42 appartementen. Het besluit van 29 augustus 2005 kan derhalve niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb, dat in de voorliggende procedure kan worden betrokken.
2.3. Aangezien het college bij besluit van 13/19 juli 2006 de op 26 november 2003 aan vergunninghoudster verleende bouwvergunning, op verzoek van vergunninghoudster, heeft ingetrokken en appellante geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat nog belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, moet worden geoordeeld dat het procesbelang bij beoordeling van de aangevallen uitspraak is vervallen.
2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006