200508558/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "H.D.H. Beheer B.V.", gevestigd te Amstelveen,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2485 van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Bij besluit van 24 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) geweigerd appellante bouwvergunning te verlenen voor het geheel vernieuwen van een horecaruimte, inclusief één dienstwoning, op het perceel, plaatselijk bekend Handweg 1, 3, 5 (hierna: het perceel).
Bij besluit, verzonden op 29 april 2004, heeft het college de daartegen door appellante gemaakte bezwaren, met uitzondering van die omtrent onvoldoende parkeergelegenheid, ongegrond verklaard, en appellante met vrijstelling van het bestemmingsplan alsnog bouwvergunning verleend.
Bij uitspraak van 19 augustus 2005, verzonden op 1 september 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 28 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.L. Bervoets, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Tielbeke, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellante klaagt dat de rechtbank, door te overwegen dat het besluit van 24 november 2003 niet onrechtmatig is en derhalve geen grond bestaat voor vergoeding van de in de bezwaar bij haar opgekomen kosten, heeft miskend dat het door het college aan het besluit van 24 november 2003 ten grondslag gelegde welstandsadvies de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan op het perceel biedt frustreert en voorts op ondeugdelijke wijze tot stand is gekomen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse van kracht zijnde bestemmingsplan "De Poel" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Doeleinden voor handel en bedrijf" met de nadere aanduiding "(Bh): horecadoeleinden".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder c van de voorschriften van het plan zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor horecadoeleinden, met inbegrip van één dienstwoning per bestemmingsvlak.
Ingevolge het vierde lid geldt voor bouwwerken ten dienste van de bestemming en dienstwoningen een maximum bouwhoogte van 9 meter en een bebouwingspercentage van 100%.
2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met het welstandsadvies, dat door het college aan het besluit van 24 november 2003 ten grondslag is gelegd, een inpandige garage op het perceel niet onmogelijk wordt gemaakt en daarmee dan ook geen belemmering is opgeworpen van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan op het perceel biedt. De welstandscommissie adviseerde dat een gebouw van deze paviljoenachtige strekking om een publieke uitstraling vraagt, waarbij een uitnodigende en heldere entree tot het restaurant is gewenst. Hierin past volgens haar op de in het bouwplan voorziene plaats geen garage. Uit het advies volgt aldus slechts dat de in het bouwplan voorziene plaatsing van de garage op bezwaren stuitte. Voorts is gesteld noch gebleken dat een inpandige garage op geen andere plaats in het gebouw kon worden gesitueerd, zodanig dat deze voor auto's bereikbaar is.
2.3.1. De rechtbank heeft voorts in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont, dat het college zich daarop bij het nemen van de beslissing van 24 november 2003 niet heeft mogen baseren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat van de zijde van appellante geen advies is overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie dat er toe strekt dat het welstandsadvies niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, hetgeen op haar weg had gelegen, indien zij meende dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoonde.
2.4. Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college het besluit van 24 november 2003 niet wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid ervan heeft herroepen en dat het derhalve krachtens artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen vergoeding aan appellante kon toekennen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006