200509943/1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand,
appellant,
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 19 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Twenterand het uitwerkingsplan "Weemelanden, 1e fase - 2e uitwerking" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 oktober 2005, kenmerk RWB/2005/2616, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2005, beroep ingesteld.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door A. Koops van 't Jagt, wethouder,
E. Nijhuis en J. Schepers, ambtenaren van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. Rooks, ambtenaar van de provincie,
zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de [partij] vertegenwoordigd door mr. D. Pool.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van ongeveer 95 woningen, met bijbehorende voorzieningen zoals wegen, parkeerplaatsen, voetpaden en groenelementen. Het plangebied ligt aan de noordzijde van Vriezenveen en is de uitwerking van het tweede deelgebied van de eerste fase van de nieuwbouwwijk Weemelanden.
Het standpunt van appellant
2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan enkele plandelen met de bestemming "Woningbouw". Volgens appellant verplicht het bestemmingsplan "Weemelanden" uit 2000 hem dat plan uit te werken voor de bouw van woningen, ook op de plandelen die ingevolge de regelgeving die voortvloeit uit het van kracht worden van de Reconstructiewet, binnen de stankcirkel van het nabijgelegen agrarische bedrijf zijn komen te liggen. Bovendien biedt volgens appellant de feitelijke situatie in het plangebied geen ruimte bedoelde woningen te projecteren buiten de stankcirkel. Daarnaast stelt appellant zich op het standpunt dat de bedrijfsvoering van het bedrijf ten gevolge van het uitwerkingsplan niet verder wordt beperkt.
Ook verder is het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening volgens appellant niet ontoelaatbaar. Appellant betrekt hierbij dat de overschrijding van de voor het bedrijf geldende stankcirkel slechts gering is en dat de woningen in het plangebied aan de luwe zijde van het bedrijf liggen.
2.5. Verweerder heeft het uitwerkingsplan goedgekeurd, met uitzondering van enkele plandelen met de bestemming "Woningbouw" en met de aanduiding "vrijstaande woningen -v-" aan de rand van het plangebied. Volgens verweerder liggen deze plandelen in de stankcirkel van het bedrijf, welke is berekend op grond van de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. De geprojecteerde woningen zijn volgens verweerder stankgevoelige objecten.
De vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op de voorschriften van het bestemmingsplan "Weemelanden". Dit bestemmingsplan is op 3 juni 1999 door de raad van de voormalige gemeente Vriezenveen vastgesteld en op 4 januari 2000 door verweerder grotendeels goedgekeurd. Ingevolge artikel 4, derde lid, van dat bestemmingsplan moet het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken)" nader uitwerken.
2.6.2. Het plangebied en het nabijgelegen agrarische bedrijf zijn gelegen in het gebied waarop het Reconstructieplan Salland-Twente betrekking heeft. Dit Reconstructieplan is op 15 september 2004 door provinciale staten vastgesteld, op 2 november 2004 door de ministers van LNV en VROM goedgekeurd en op 3 november 2004 bekendgemaakt in de Staatscourant. De Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden is op 4 november 2004 voor bovengenoemd gebied in werking getreden.
2.6.3. Het agrarische bedrijf van [partij], dat is gevestigd aan de [locatie] te [plaats], heeft een veebezetting die overeenkomt met 763 mestvarkeneenheden. Bij de vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan "Weemelanden" gold op grond van de toen geldende regelgeving voor dit bedrijf een stankcirkel van 174 m. Tussen appellant en verweerder is buiten geschil dat met de inwerkingtreding van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden een afstand van minimaal 222 meter dient te worden aangehouden tussen het dichtstbijzijnde emissiepunt van het agrarische bedrijf enerzijds en de voorziene woningbouw anderzijds. Voorts is onweersproken dat deze afstand ingevolge het plan 207 meter bedraagt. De stankcirkel valt daardoor over de plandelen in het noordelijke gedeelte van het plangebied, waaraan goedkeuring is onthouden.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Het toepassen van uitwerkingsregels die zijn neergelegd in het bestemmingsplan is een verplichting. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt met zich dat door het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken)" in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. De uitwerkingsregels laten het college van burgemeester en wethouders echter ruimte om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, waarbij de gronden onder meer voor wonen, verkeersvoorzieningen, waterpartijen, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn bestemd.
Gelet hierop moet worden bezien of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan, waarbij aan de in geding zijnde gronden met de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken)" de bestemming "Woningbouw" met de aanduiding "vrijstaande woningen -v-" is toegekend, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij dienen ook het belang van toekomstige bewoners bij een goed woon- en leefklimaat en het belang van [partij] bij een onbelemmerde voortzetting van de bedrijfsactiviteiten te worden betrokken.
2.7.1. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat appellant voor de inrichting van het plangebied, zoals deze is opgenomen in het uitwerkingsplan, heeft gekozen in verband met de reeds in het bestemmingsplan vastgelegde ligging van de inmiddels ook gerealiseerde wijkontsluitingsweg en de bijbehorende 50 dB(A)-contour.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen aan deze omstandigheid geen overwegende betekenis behoefde toe te kennen. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat [partij] een bestaand legaal bedrijf is met een milieuvergunning voor een veebezetting die overeenkomt met 763 mestvarkeneenheden, hetgeen resulteert in de onder 2.6.3. genoemde stankcirkel van 222 meter. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de beoogde woningbouw niet kan worden voorzien op een locatie in het uitwerkingsplan die buiten de stankcirkel van het agrarische bedrijf ligt.
Ook in de overige door appellant in beroep aangevoerde omstandigheden behoefde verweerder naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding te zien goedkeuring aan de desbetreffende plandelen te verlenen.
2.7.2. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bedoelde plandelen in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft daarom terecht goedkeuring hieraan onthouden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. De Rooy
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2006