200603434/2.
Datum uitspraak: 28 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 27 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Westervoort het bestemmingsplan "De Waaij" vastgesteld.
Bij besluit van 14 maart 2006, kenmerk RE2005.37521, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 8 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 8 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 juli 2006, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door H. Wassink, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. E.M. Simonse, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 53 woningen, waaronder een appartementencomplex, in de nabijheid van de recreatieplas "de Waaij".
2.4. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden (v)" en "Woondoeleinden (s)", die voorzien in twee dijkwoningen en een appartementencomplex aan de Rijndijk. Daartoe voert hij onder meer aan dat de cultuurhistorische waarden ernstig zullen worden aangetast en dat er geen behoefte bestaat aan het appartementencomplex. Voorts voert hij aan dat de gemeenteraad ten onrechte heeft getoetst aan het beleid uit de Woonvisie van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen (hierna: KAN).
2.5. Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft deze goedgekeurd. Hij is van mening dat een ernstige aantasting van de cultuurhistorische waarden zich niet zal voordoen.
2.6. De Voorzitter stelt voorop dat in deze procedure alleen het voorliggende plan aan de orde is en dat de aanvaardbaarheid van de bouwplannen van verzoeker op gronden buiten het plangebied niet ter beoordeling staat. De Voorzitter is niet op voorhand gebleken dat de voorziene bebouwing aan de Rijndijk van zodanige aard en omvang zal zijn dat deze een ernstige aantasting van de cultuurhistorische waarden ter plaatse met zich zal brengen. Hierbij betrekt de Voorzitter dat de voorziene dijkwoningen wat hoogte betreft zullen aansluiten bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Het appartementencomplex heeft een maximale goothoogte van 12 meter en zal gedeeltelijk boven de Rijndijk uitsteken. Het appartementencomplex zal weliswaar hoger zijn dan de omliggende bebouwing, maar dit brengt naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter niet zodanige aantasting van de cultuurhistorische waarden met zich dat hieraan groter gewicht had moeten worden toegekend.
Voorts ziet de Voorzitter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gemeente niet aan de Woonvisie van het KAN mocht toetsen, aangezien de gemeente deel uit maakte van het KAN en dit beleid reeds in 2002 is vastgesteld. Dat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, de opvolger van het KAN, op 1 januari 2006 een wettelijke grondslag heeft gekregen op basis van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen Plus, maakt dat niet anders. Uit het beleid van het KAN volgt dat bij nieuwbouw een verdeelsleutel ten aanzien van goedkopere woningen wordt gehanteerd, aangezien daar in deze omgeving behoefte aan is. De Voorzitter ziet geen reden te verwachten dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het voormelde beleid onredelijk is en dat de behoefte aan het appartementencomplex niet voldoende aannemelijk is gemaakt.
2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006