ECLI:NL:RVS:2006:AY5479

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603043/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan Binnenstad I door de Raad van State

Op 28 juli 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Binnenstad I" door de gemeenteraad van Leiden. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 30 juni 2005, werd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland goedgekeurd op 14 februari 2006. Twee verzoekers, wonend te Leiden, hebben beroep ingesteld tegen deze goedkeuring en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de verzoeken behandeld op 14 juli 2006.

De verzoekers stelden dat de goedkeuring van de vrijstellingsbevoegdheden voor horeca en het afmeren van terrasboten in strijd was met het woon- en leefklimaat en het beschermde stadsgezicht. Verzoeker sub 1 voerde aan dat er een illegale horecaonderneming was gevestigd en dat de gemeente niet handhavend zou optreden. De Voorzitter oordeelde dat de goedkeuring niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat de betrokken belangen bij het verlenen van vrijstellingen in acht zouden worden genomen.

Verzoeker sub 2 had bezwaren tegen de bestemmingen "Gemengde doeleinden 1" en "Gemengde doeleinden 3" die de herontwikkeling van de Meelfabriek mogelijk maakten. Hij vreesde voor een toename van verkeersintensiteit en verslechtering van de luchtkwaliteit. De Voorzitter oordeelde dat de goedkeuring van deze bestemmingen niet in strijd was met de wetgeving en dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit verwaarloosbaar zouden zijn.

Uiteindelijk schorste de Voorzitter het besluit van het college van gedeputeerde staten voor zover het betreft de functies in het bestemmingsplan, met uitzondering van de functie "woondoeleinden". Het verzoek van verzoeker sub 1 werd geheel afgewezen, terwijl het verzoek van verzoeker sub 2 voor het overige werd afgewezen. De provincie Zuid-Holland werd gelast om het griffierecht aan verzoeker sub 2 te vergoeden.

Uitspraak

200603043/2.
Datum uitspraak: 28 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1.    [verzoeker sub 1], wonend te Leiden,
2.    [verzoeker sub 2], wonend te Leiden,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Leiden het bestemmingsplan "Binnenstad I" vastgesteld.
Bij besluit van 14 februari 2006, kenmerk DRM/ARB/05/7762A, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief van 4 mei 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, en [verzoeker sub 2] bij brief van 4 mei 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brieven van 4 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoeker sub 1 en verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 14 juli 2006, waar verzoeker sub 1, in persoon, en verzoeker sub 2, vertegenwoordigd door A.M.I. Beumer, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.C. Wassens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de commanditaire vennootschap "de Meelfabriek C.V.", vertegenwoordigd door [directeur], [directeur], en [projectcoördinator], en bijgestaan door mr. T. ter Brugge, advocaat te Amsterdam, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A. de Jong, ing J. Swank, mr. J.J.F. Plate en drs. A. de Zwart, ambtenaren van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3.    Het plan voorziet in een planologische regeling voor delen van de binnenstad van Leiden en maakt onder meer de herontwikkeling van de  zogenoemde Meelfabriek aan de Zijlsingel mogelijk.
Horeca en het afmeren van terrasboten
2.4.    Verzoeker sub 1 stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de vrijstellingsbevoegdheden voor horeca en het afmeren van terrasboten, zoals vervat in de artikelen 10, 11 en 18 van de planvoorschriften. Daartoe voert hij aan dat deze bevoegdheden te ruime uitbreidingsmogelijkheden voor horecafuncties bieden, hetgeen volgens hem een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat en het beschermde stadsgezicht met zich zal brengen. Hij voert aan dat in het pand [locatie] een illegale horecaonderneming is gevestigd, die niet als zodanig is bestemd, terwijl de gemeente volgens hem niet voornemens is handhavend te zullen optreden. Voorts voert hij aan dat het besluit omtrent goedkeuring niet in overeenstemming met artikel 28, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) binnen twee weken na bekendmaking ter inzage is gelegd.
2.5.    Verweerder heeft voormelde planonderdelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft deze goedgekeurd. Hij is van mening dat voormelde vrijstellingsbevoegdheden geen te ruime mogelijkheden bieden voor horeca en dat bij het verlenen van mogelijke vrijstellingen alle betrokken belangen, waaronder die van een goed woon- en leefklimaat en het beschermde stadsgezicht, zullen worden betrokken.
2.6.    Het bezwaar ten aanzien van de ter inzage legging van het bestreden besluit heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na het bestreden besluit. Reeds om die reden kan dit naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Voor zover het verzoek zich richt tegen de bestemming van het pand [locatie] overweegt de Voorzitter dat de gegeven bestemming horeca niet toelaat, hetgeen in overeenstemming is met de wens van verzoeker sub 1. Voorts merkt de Voorzitter in dit verband op dat handhavingkwesties en het beleid daaromtrent in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van voormelde vrijstellingsbevoegdheden ten behoeve van horeca en het afmeren van terrasboten overweegt de Voorzitter dat bij de beslissing omtrent verlening van een vrijstelling ingevolge artikel 15, eerste lid, onder a, van de WRO, ongeacht de formulering van de bevoegdheid in het plan, alle betrokken belangen dienen te worden afgewogen. In dat verband zullen ook de belangen van het woon- en leefklimaat en het beschermde stadsgezicht worden bezien.
Voor zover verzoeker met zijn verzoek wenst te bereiken dat er geen grondslag meer bestaat voor het verlenen van vrijstellingen voor het afmeren van terrasboten, overweegt de Voorzitter dat ter zitting is gebleken dat het afmeren van deze boten is opgenomen in de lijst van categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, zodat het door verzoeker sub 1 gewenste resultaat niet door het treffen van een voorlopige voorziening kan worden bereikt.
Voorts merkt de Voorzitter op dat tegen mogelijke vrijstellingen zelfstandige rechtsmiddelen open staan.
2.7.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van verzoeker sub 1 wegens gebrek aan spoedeisend belang te worden afgewezen.
De Meelfabriek
2.8.    Verzoeker sub 2 stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Gemengde doeleinden 1" en "Gemengde doeleinden 3", die voorzien in de herontwikkeling van de zogenoemde Meelfabriek. Daartoe voert hij aan dat voormelde bestemmingen verschillende invullingen van het complex mogelijk maken waardoor niet uit te sluiten is dat de verkeersintensiteit op de omliggende wegen ernstig zal toenemen en de luchtkwaliteit ter plaatse zal verslechteren. In dit verband voert hij aan dat de verkeersintensiteiten, die zijn gehanteerd in het onderzoek "Luchtkwaliteit t.g.v. wegverkeer, Meelfabriek" van 3 november 2005 van de Milieudienst West-Holland onjuist zijn omdat niet is uitgegaan van de maximale invulling van voormelde plandelen.
2.9.    Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft deze goedgekeurd. Hij stelt dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit van de herontwikkeling van de  Meelfabriek verwaarloosbaar zullen zijn en dat strijd met het Besluit luchtkwaliteit 2005 zich niet zal voordoen.
2.10.    Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder a, onderdeel 1 en onderdeel 3, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Gemengde doeleinden (GD)" aangewezen gronden bestemd voor :
1. ter plaatse van de bestemmingsaanduiding GD1: woondoeleinden, detailhandel, ateliers, horeca, (publieksgerichte) dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, bedrijven en kantoren;
3. ter plaatse van de bestemmingsaanduiding GD3: woondoeleinden, dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, bedrijven en kantoren.
2.11.    Ter zitting is door verzoeker sub 2 verklaard dat hij slechts bezwaren heeft tegen de herontwikkeling van de Meelfabriek, voor zover dit niet de functie woondoeleinden zal betreffen, aangezien hij met name toename van het verkeer vreest als gevolg van mogelijke commerciële functies. Door de projectontwikkelaar is ter zitting verklaard dat slechts ten aanzien van één plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 1 (GD1)" een concreet bouwplan bestaat. Dit plan betreft woningbouw. Ten aanzien van de overige vier in geschil zijnde plandelen is nadrukkelijk verklaard dat op korte termijn geen bouwaanvragen zullen worden gedaan, aangezien de invulling van deze plandelen nog nader moet worden bepaald. Ten aanzien van deze plandelen kan, gelet op deze verklaring, niet worden gesproken van een spoedeisend belang. Met betrekking tot het plandeel, waarvoor wel van een spoedeisend belang kan worden gesproken, overweegt de Voorzitter dat de gegeven bestemming "Gemengde doeleinden 1 (GD1)" veel verschillende functies toelaat en in wezen nog niet van een afgewogen bestemming kan worden gesproken. Zodanige min of meer globale bestemmingen lenen zich minder voor een omgeving die kwetsbaarder is op grond van de aanwezige, al dan niet historische, bebouwing. Gelet op het vorenstaande, de ligging van de Meelfabriek in de binnenstad en de aanwezige beperkte infrastructuur, is bij de Voorzitter onduidelijkheid blijven bestaan omtrent de aanvaardbaarheid van deze bestemming ter plaatse en de gehanteerde uitgangspunten van het voormelde onderzoek. De vraag of het van na het bestreden besluit daterende onderzoek "Luchtkwaliteitonderzoek Locatie Meelfabriek Leiden" van het onderzoeksbureau "Kema Nederland B.V." in de procedure mag worden betrokken behoeft, gelet op het vorenstaande, thans geen beantwoording en zal in de hoofdzaak moeten worden bezien.
Gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 1 (GD1)", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart, indien andere functies dan de woningbouw, waartegen geen bezwaar bestaat, worden gerealiseerd, acht de Voorzitter termen aanwezig het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, voor zover het betreft de in artikel 10, eerste lid, onderdeel 1, van de planvoorschriften genoemde functies, met uitzondering van de functie "woondoeleinden" en voor zover het voormeld plandeel betreft.
Proceskosten
2.12.    Ten aanzien van het verzoek van verzoeker sub 1 bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ten aanzien van het verzoek van verzoeker 2 is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 14 februari 2006, kenmerk DRM/ARB/05/7762A, voor zover het betreft artikel 10, eerste lid, onder a, onderdeel 1, van de planvoorschriften met uitzondering van de functie "woondoeleinden" en voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 1 (GD1)", zoals aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart;
II.    wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] geheel en het verzoek van [verzoeker sub 2] voor het overige af;
III.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [verzoeker sub 2] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Langeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006
317-459.