200508035/1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1],
2. [appellanten sub 2],
3. [appellanten sub 3], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 25 november 2004 heeft de gemeenteraad van Ruurlo, thans gemeente Berkelland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 november 2004, het bestemmingsplan "Everskamp" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 augustus 2005, nr. RE2004.116644, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief van 15 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2005, [appellanten sub 2] bij faxbericht van 26 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2005, en [appellanten sub 3] bij faxbericht van 26 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2005, beroep ingesteld. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 15 november 2005. [appellanten sub 3] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 15 november 2005.
Bij brief van 23 december 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 21 februari 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2006, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Berkelland, vertegenwoordigd door J. Seinen en J. Prakken, ambtenaren van de gemeente, en [voormalig medewerker] van Grontmij. [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] zijn ter zitting niet verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. [appellanten sub 1] stellen in beroep onder meer dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat zij ten onrechte niet persoonlijk op de hoogte zijn gesteld van de voorbereiding daarvan. Voorts achten zij de gehanteerde naam Everskamp voor het gebied misleidend, omdat deze naam voor dit gebied nog nooit is gebruikt. Ten slotte wijzen zij er op dat de exploitatie-opzet niet als integraal onderdeel van het bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.
2.3.1. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan.
In de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het plangebied voorts omschreven als het gebied gelegen tussen de spoorlijn Zutphen-Winterswijk en de zuidelijke rondweg te Ruurlo. Gelet hierop kon geen misverstand bestaan over de gronden waarop het plan betrekking heeft.
Ter zitting is aannemelijk gemaakt dat de exploitatie-opzet met de stukken ter inzage heeft gelegen. Anders dan [appellanten sub 1] stellen, is de exploitatie-opzet geen onderdeel van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 en behoefde deze dan ook niet integraal in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
2.4. In zoverre [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] zich in hun beroepschriften hebben beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen en bedenkingen, overweegt de Afdeling dat hierop in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan en dat zij noch in hun beroepschriften, noch ter zitting, alwaar zij niet zijn verschenen, redenen hebben aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging onjuist zou zijn.
2.4.1. Het bestemmingsplan voorziet in een nieuw bedrijventerrein van ongeveer 8 hectare bruto op gronden gelegen tussen de spoorlijn Zutphen-Winterswijk en de Rondweg-Zuid ten zuidoosten van Ruurlo. Het bedrijventerrein Everskamp maakt deel uit van de revitalisering van de bestaande bedrijventerreinen Schansekamp en de Venterkampen direct ten noorden van de spoorlijn en heeft vooral een opvangtaak voor lokale initiatieven en voor verplaatsing en uitbreiding van in Ruurlo aanwezige bedrijvigheid.
Het standpunt van appellanten
2.5. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat niet is gebleken dat behoefte bestaat aan een bedrijventerrein als Everskamp en omdat een financiële en economische onderbouwing ontbreekt.
Het standpunt van verweerder
2.6. Verweerder heeft het bestemmingsplan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Volgens hem blijkt de behoefte uit de behoefteregistratie en is de financiële uitvoerbaarheid in de aangepaste exploitatieopzet voldoende aangetoond.
Vaststelling van de feiten
2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1. In de "Ontwikkelingsvisie De Kampen" van 18 juni 2003, die volgens de toelichting mede aan het plan ten grondslag heeft gelegen, wordt in verband met de gevoeligheid van cijfers en het ontbreken van volledig inzicht in de bedrijfsverplaatsingen en bijbehorende financiële consequenties verwezen naar een aparte notitie en de uitwerking hiervan in een masterplan. Voorts is vermeld dat nog niets kan worden vermeld over eventuele interesse van bedrijven in Everskamp. Wel wordt in de "Ontwikkelingsvisie De Kampen" geconcludeerd dat er een grote vraag bestaat naar kavels op Everskamp van de zijde van bedrijven die reeds in Ruurlo gevestigd zijn en dat daarbij een aantal bedrijven is dat grote kavels nodig heeft.
2.7.2. In paragraaf 6, Economische verantwoording, van de plantoelichting, is vermeld dat kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van Everskamp financieel haalbaar is, c.q. uitkomt op een positief resultaat. Overigens wordt daar opgemerkt dat de kosten voor de revitalisering van de bedrijventerreinen Schansekamp en de Venterkampen de opbrengsten uit de ontwikkeling van Everskamp ruim zullen overstijgen en dat daarom wordt gezocht naar alternatieve financieringswijzen.
2.7.3. Uit een door het college van burgemeester en wethouders overgelegde lijst blijkt dat zich zeven bedrijven uit Ruurlo en één bedrijf uit Borculo, dat echter tot eind 2005 in Ruurlo was gevestigd, kandidaat hebben gesteld voor vestiging in het plangebied. Deze lijst dateert van mei 2006.
2.7.4. In de door het college van burgemeester en wethouders overgelegde Grondexploitatieberekening bedrijventerrein Everskamp van 8 november 2004 is berekend dat het plan kan worden gerealiseerd met een klein positief saldo.
Het oordeel van de Afdeling
2.8. Uit de lijst van geïnteresseerde bedrijven blijkt dat voldoende behoefte bestaat aan het bedrijventerrein Everskamp. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er behoefte bestaat aan bedrijfspercelen op dit terrein. Verder is de juistheid van de stelling van appellanten dat de verhuiskosten, die ten laste komen van de bedrijven, aan verplaatsing in de weg zullen staan niet aannemelijk gemaakt.
Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de grondexploitatieopzet zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. Weliswaar is ter zitting gesteld dat het kleine positieve saldo inmiddels heeft plaatsgemaakt voor een klein verlies vanwege de vertraging in de uitgifte van kavels, mede als gevolg van de onderhavige procedure, maar dit verlies zal worden opgevangen vanuit de algemene middelen en staat derhalve aan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Aantasting van het landschap
Het standpunt van appellanten
2.9. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat hierdoor het landelijke karakter van het gebied wordt aangetast. In het bijzonder achten zij de toegestane hoogte van de bedrijfsgebouwen te groot. Bovendien maakt volgens hen ten onrechte het beeldkwaliteitplan geen deel uit van het bestemmingsplan. Appellanten achten de inbreuk op het landschappelijke karakter onnodig, omdat alternatieve uitbreidingslocaties bestaan en bestaande bedrijventerreinen in de behoefte kunnen voorzien. Hiernaar is ten onrechte geen onderzoek verricht, aldus appellanten.
Het standpunt van verweerder
2.10. Verweerder heeft het plan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het goedgekeurd. Hij acht deze locatie binnen de rondweg en aansluitend aan de kern geschikt en volgens hem biedt het beeldkwaliteitplan voldoende waarborgen voor een zorgvuldige inpassing in het landschap. Daarnaast blijkt volgens verweerder uit de ontwikkelingsvisie dat geschikte locaties voor verplaatsing van bedrijven binnen bestaande bedrijventerreinen niet beschikbaar zijn.
Vaststelling van de feiten
2.11. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.11.1. Het plangebied is ingesloten door het spoor en de Rondweg-Zuid. Ten westen daarvan ligt een es die door de zeer flauwe helling geen duidelijk landschappelijk element is, aldus het deskundigenbericht. In het plangebied bevinden zich thans twee (voormalige) boerderijen bestaande uit bedrijfsgebouwen en agrarische gronden en een ijsbaan. Volgens het deskundigenbericht heeft het gebied geen bijzondere waarden.
2.11.2. Blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan heeft de "Ontwikkelingsvisie Ruurlo in-/uitbreiden wonen en werken" (hierna: de Ontwikkelingsvisie Ruurlo), vastgesteld door de gemeenteraad op 25 november 2004, mede aan het plan ten grondslag gelegen. Verweerder heeft hiermee ingestemd. In de Ontwikkelingsvisie Ruurlo zijn de in- en uitbreidingslocaties weergegeven voor zowel wonen als werken in en rond de kern Ruurlo. Uit de Ontwikkelingsvisie Ruurlo komt volgens het deskundigenbericht naar voren dat het plangebied de enige locatie is die geschikt is als bedrijventerrein en die op de kortste termijn kan worden ontwikkeld.
2.11.3. Ingevolge artikel 3.2.1. onder b van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de plankaart, mag de hoogte van de gebouwen op het grootste deel van het bedrijventerrein niet meer bedragen dan 8 meter. In een kleine zone direct naast de ontsluitingsweg geldt een maximale bouwhoogte van 9,5 meter. De plankaart bevat geen verkaveling, maar verdeelt het plangebied in vijf globale bouwvlakken waarbinnen mag worden gebouwd. Ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" mede bestemd voor groenvoorzieningen. Daarnaast hebben gronden direct grenzend aan het spoor en aan de westzijde van het plangebied de bestemming "Groenvoorzieningen". Het plan bevat voorts de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden", die tevens groenvoorzieningen mogelijk maakt, en de bestemming "Water".
2.11.4. Blijkens de plantoelichting kan een geleidelijke overgang worden bereikt door een gelede massa-opbouw en dient een groene inrichting tussen en voor de bedrijfsgebouwen te zorgen voor een harmonische overgang.
2.11.5. Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan heeft de welstandsnota "Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Everskamp" ter inzage gelegen. Deze nota is tegelijk met het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld.
Het oordeel van de Afdeling
2.12. Gelet op de Ontwikkelingsvisie Ruurlo, die is vastgesteld tegelijk met het bestemmingsplan en die een onderzoek bevat naar de mogelijke in- en uitbreidingslocaties in Ruurlo, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende is onderzocht of ook andere locaties in aanmerking komen voor een nieuwe bedrijventerrein. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebied geschikt is voor een nieuw bedrijventerrein, nu de landschappelijke waarde van het gebied beperkt is en het bovendien is ingesloten door het spoor en de Rondweg-Zuid en grenst aan de kern van Ruurlo. Gelet voorts op de omstandigheid dat het nieuwe bedrijventerrein vooral een opvangtaak heeft voor lokale initiatieven en voor verplaatsing en uitbreiding van in Ruurlo aanwezige bedrijvigheid en gezien het feit dat het deel uitmaakt van de revitalisering van het aangrenzende bedrijventerrein de Kampen, is de behoefte aan de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein op deze locatie voldoende aangetoond. Nader onderzoek naar de mogelijkheid om bedrijven uit de kern van Ruurlo te verplaatsen naar bestaande bedrijventerreinen in de gemeente Berkelland was in dit geval niet nodig. Hieruit volgt dat verweerder in redelijkheid aan het belang dat is gemoeid met de realisering van het bedrijventerrein een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan behoud van het landschappelijke karakter.
2.12.1. Verweerder heeft bij de keuze voor een bedrijventerrein als uitgangspunt gehanteerd dat zorgvuldig moet worden omgegaan met de overgang naar het buitengebied. Voorwaarde daarvoor is dat is voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Uit de stukken blijkt dat het beeldkwaliteitplan fungeert als gebiedsspecifieke welstandsnota als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet. Bij het verlenen van bouwvergunningen zal het mede dienen als toetsingskader. Gelet op deze toetsingsfunctie van het beeldkwaliteitsplan heeft verweerder het terecht niet nodig geacht dat het beeldkwaliteitsplan, dat overigens tegelijk is vastgesteld met het bestemmingsplan, als bijlage deel uitmaakt van het plan. In zoverre appellanten betogen dat een beplantingsplan ontbreekt, overweegt de Afdeling dat de wijze van beplanting ingevolge artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in een bestemmingsplan niet bindend kan worden voorgeschreven. Wel bieden de planvoorschriften voldoende mogelijkheden voor een groene invulling van het bedrijventerrein.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een goede landschappelijke inpassing, mede in relatie tot de maximaal toegestane hoogte, voldoende is gewaarborgd.
Het standpunt van appellanten
2.13. Appellanten stellen in beroep voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat onvoldoende onderzoek is verricht naar de gevolgen voor het milieu. Volgens [appellanten sub 1] leidt het plan tot geluid- en lichtoverlast en dateert het luchtkwaliteitsonderzoek van na de vaststelling van het bestemmingsplan.
[appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] stellen bovendien dat onder meer de geluidbelasting van hun woningen en de lichthinder die zij zullen ondervinden ten onrechte niet zijn onderzocht. Volgens hen is het plan in strijd met de indicatieve afstanden uit de publicatie "Bedrijven en mileuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure).
Het standpunt van verweerder
2.14. Verweerder heeft het bestemmingsplan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Volgens hem kan de lichthinder worden beperkt door technische maatregelen en is de geluidbelasting niet zo groot dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Voorts blijkt volgens hem uit onderzoek dat het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet in de weg staat aan realisering van het bedrijventerrein.
Vaststelling van de feiten
2.15. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.15.1. Ingevolge artikel 3.1, lid a, van de planvoorschriften, zijn de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" onder meer bestemd voor gebouwen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3 met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen. De VNG-brochure bevat voor categorie 3-bedrijven ten aanzien van het aspect geluid indicatieve afstanden van 100 meter. De Staat van Inrichtingen is op deze publicatie gebaseerd.
2.15.2. De woningen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] bevinden zich achter de geluidwal die is aangelegd voor de Rondweg-Zuid op een afstand van ongeveer 50 meter van het dichtstbijzijnde plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Het gemeentebestuur heeft bij de voorbereiding van het plan niet onderzocht of de aanleg van het bedrijventerrein ter plaatse zal leiden tot een toename van de geluidbelasting.
2.15.3. In het na afloop van het vooronderzoek door het college van burgemeester en wethouders overgelegde akoestische onderzoek van 25 mei 2006 wordt onder meer geconcludeerd dat de etmaalwaarde bij de meest nabijgelegen woning hooguit 48 dB(A) zal bedragen, waarmee de streefwaarde van 45 dB(A) zal worden overschreden. De geluidemissie van de zuidelijke rij bedrijven zal moeten worden beperkt tot 53 dB(A) per m2 om de maximale geluidbelasting op de meest nabijgelegen woning te beperken tot hooguit 45 dB(A) etmaalwaarde. In het geval van kantoren en kleine bedrijven met weinig transport kan daar volgens het rapport aan worden voldaan.
2.15.4. Ten aanzien van mogelijke lichthinder is geen onderzoek verricht, omdat volgens de gemeenteraad wordt uitgegaan van algemeen aanvaarde normen. In het deskundigenbericht wordt gesteld dat de bovenverdiepingen van de desbetreffende woningen niet schuil gaan achter de geluidwal en daardoor niet zullen worden afgeschermd van de verlichting van het bedrijventerrein.
2.15.5. Ten aanzien van de luchtkwaliteit binnen en buiten het plangebied is na de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek verricht. In een memo van 14 april 2005, aangepast op 24 mei 2005 en aangevuld op 30 november 2005 wordt op basis van het CAR II-model (versie 4.0) geconcludeerd dat de met het nieuwe bedrijventerrein samenhangende extra verkeersbewegingen ten opzichte van de autonome ontwikkeling zo gering zijn, dat geen sprake is van een significant effect op de berekende waarden binnen het plangebied. Voorts wordt geconcludeerd dat buiten het plangebied vanwege de verkeersaantrekkende werking wel enig negatief effect zal optreden, maar dat gezien het algemene gunstige beeld in de omgeving de luchtkwaliteitsnormen nog wel enige ruimte bieden.
Het oordeel van de Afdeling
2.16. Gelet op de omstandigheid dat het plan voorziet in een kleinschalig bedrijventerrein met een geringe hoogte, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ernstige lichthinder niet valt te verwachten en dat onderzoek daarnaar niet nodig behoefde te worden geacht. Hij heeft daarbij mede in aanmerking kunnen nemen dat lichthinder door technische maatregelen kan worden beperkt.
2.16.1. Nu uit het overgelegde akoestisch onderzoek blijkt dat de streefwaarde van 45 dB(A) op de dichtstbijzijnde woning bij een maximale invulling van het plan zal worden overschreden, moet worden geconcludeerd dat ten tijde van het bestreden besluit een onderzoek naar de gevolgen voor de geluidbelasting niet mocht ontbreken. Het bestemmingsplan bevat voorts geen voorschriften op grond waarvan de zuidelijke rij bedrijven kan worden beperkt tot kantoren en kleine bedrijven met weinig transport, zodat deze overschrijding op grond van hetgeen het plan mogelijk maakt niet is uitgesloten. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen die zijn gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van de woningen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] aan de [locatie 1] en [locatie 2] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.16.2. Alhoewel het in beginsel ingevolge artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 primair de verantwoordelijkheid is van het gemeentebestuur om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan mede de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit te onderzoeken, staat deze bepaling noch enige andere rechtsregel er aan in de weg dat dit onderzoek alsnog en voor het eerst wordt verricht in het kader van het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan. In dat geval kan verweerder dit onderzoek immers nog ten volle bij zijn besluitvorming betrekken.
Nu appellanten geen enkel inhoudelijk bezwaar hebben aangevoerd tegen het luchtkwaliteitsonderzoek, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit onderzoek niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet in de weg staat aan de realisering van het bestemmingsplan.
De ecologische verbindingszone
Het standpunt van appellanten
2.17. Appellanten stellen in beroep voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen", omdat deze bestemming niet voorziet in de aanleg van een ecologische verbindingszone. Volgens hen biedt het Realiseringsplan EVZ van de gemeente Berkelland onvoldoende waarborgen dat de ecologische verbindingszone toch wordt gerealiseerd, omdat een gedetailleerde beplantingskaart ontbreekt.
Het standpunt van verweerder
2.18. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het goedgekeurd. Volgens hem is de gemeenteraad met het Realiseringsplan EVZ voldoende tegemoet gekomen aan de kritiek op het plan van de Subcommissie Vastgestelde Plannen van de Provinciale Planologische Commissie van 8 juni 2005. Hoewel de juridische regeling van het bestemmingsplan daar niet bij uitstek op is gericht, maakt het de gewenste inrichting als ecologische verbindingszone wel mogelijk, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.19. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.19.1. Niet in geding is dat het plangebied deels is gelegen binnen een ecologische verbindingszone.
2.19.2. De Subcommissie Vastgestelde Plannen van de Provinciale Planologische Commissie heeft geadviseerd het plan niet goed te keuren, omdat het plan een bedrijventerrein mogelijk maakt in de ecologische hoofdstructuur.
2.19.3. Om aan de kritiek van de Subcommissie tegemoet te komen, heeft de gemeenteraad op 12 juli 2005 het Realiseringsplan EVZ vastgesteld. Het Realiseringsplan EVZ vormt een uitwerking van de ecologische verbindingszone in de directe omgeving van Ruurlo. Onderzocht is welke locaties die in eigendom zijn van de gemeente kunnen worden ontwikkeld als stapsteen voor de modellen "hagedis" en "vuurvlinder". Deze modellen bevatten de minimale inrichtingseisen voor de verbindingszone. De begroeiing voor de stapsteen "hagedis" bestaat volgens het Realiseringsplan EVZ uit heide of schrale vegetatie met zonnige, zandige plaatsen en struwelen. De begroeiing voor de stapsteen "vuurvlinder" bestaat volgens het Realiseringsplan EVZ uit schraal grasland of heide.
In het rapport wordt een keuze gemaakt voor drie locaties, waarvan één locatie de spoorzone gelegen binnen het plangebied betreft. Grote delen van de spoorzone dragen al de kenmerken van een schrale graslandvegetatie, aldus het Realiseringsplan EVZ. De andere twee locaties bevinden zich buiten het plangebied.
De drie stapstenen worden thans planologische vastgelegd in het voorontwerpbestemmingsplan "EVZ Everskamp", dat onder meer een partiële herziening is van het bestemmingsplan "Everskamp".
Voorts is op 12 juli 2005 door de gemeenteraad besloten de bereidheid uit te spreken de in het Realiseringsplan EVZ aangewezen terreinen, voor zover die eigendom zijn van de gemeente, in te richten en te beheren voor de modellen "hagedis" en "vuurvlinder", voordat het bestemmingsplan "Everskamp" ten uitvoer wordt gebracht.
2.19.4. De gronden direct grenzend aan het spoor en aan de westzijde van het plangebied hebben de bestemming "Groenvoorzieningen" gekregen.
Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften zijn deze plandelen onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, waterlopen en waterpartijen. De gronden zijn in eigendom van de gemeente.
Het oordeel van de Afdeling
2.20. Voorop staat dat thans aan de orde is het bestemmingsplan "Everskamp", zodat de vraag of een ecologische verbindingszone kan worden gerealiseerd op locaties die worden genoemd in het Realiseringsplan EVZ, maar die zich buiten het plangebied bevinden, thans niet aan de orde is.
2.21. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de bestemming "Groenvoorzieningen", alhoewel daartoe niet bij uitstek geschikt, gelet op de doeleindenomschrijving van artikel 5 van de planvoorschriften inrichting van de spoorzone als stapsteen voor de modellen "hagedis" en "vuurvlinder" mogelijk maakt. Voorts heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook zonder dat een concreet beplantingsplan is opgesteld voldoende aannemelijk is dat de spoorzone ook daadwerkelijk als ecologische verbindingszone zal worden ingericht, gelet op het Realiseringsplan EVZ, het raadsbesluit van 12 juli 2005 en de partiële herziening van het plan die thans wordt voorbereid. Verweerder heeft mitsdien geen aanleiding behoeven te zien in zoverre aan het plan goedkeuring te onthouden.
2.22. Gelet op overweging 2.16.1 is het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen die zijn gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van de woningen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] aan de [locatie 1] en [locatie 2], genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre dient te worden vernietigd.
2.23. Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3]. Ten aanzien van deze proceskosten merkt de Afdeling het volgende op. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak. In het tweede lid is bepaald dat samenhangende zaken zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door één of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden ingestelde beroepen, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om ten aanzien van de bovengenoemde appellanten overeenkomstige toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Ten aanzien van [appellanten sub 1] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 3 augustus 2005, nr. RE2004.116644, voor zover het betreft de goedkeuring van de plandelen die zijn gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van [locatie 1] en [locatie 2], zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
III. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van hun beroepen gezamenlijk opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3], ieder voor de helft, onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) ieder vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2006