200510136/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2963 van de rechtbank Arnhem van 9 november 2005 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1]
2. [wederpartij sub 2],
3. [wederpartij sub 3],
4. [wederpartij sub 4],
5. [wederpartij sub 5],
6. [wederpartij sub 6],
7. [wederpartij sub 7],
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft appellant een aanvraag van [aanvrager] om verlening van een vergunning voor het rooien van een esdoorn ingewilligd.
Bij besluit van 29 oktober 2004 heeft appellant de daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, gedeeltelijk gegrond, en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en, voor zover thans van belang, appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, voor zover ingediend door [5 wederpartijen]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 januari 2006 hebben [5 wederpartijen], die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Bij besluit van 23 december 2005 heeft appellant, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het door [5 wederpartijen] gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen dit besluit op 19 januari 2006 ingestelde beroep ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, ambtenaar van de gemeente Nijmegen, [gemachtigde] namens [5 wederpartijen], alsmede [aanvrager], zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij sub 7] en [wederpartij sub 6] belanghebbenden zijn bij het besluit tot verlening van vergunning aan [aanvrager] voor het rooien van een esdoorn. Appellant stelt dat zij niet in de buurt van de esdoorn woonachtig zijn, maar slechts kantoor houden in het pand van waaruit uitzicht op de boom bestaat.
2.2.1. Dit betoog slaagt niet. [wederpartijen sub 7 en sub 6] houden niet alleen kantoor in, maar zijn eveneens eigenaren van het pand dat op ongeveer dertig meter afstand is gesitueerd van de esdoorn en van waaruit uitzicht op de boom bestaat. Zij hebben derhalve een rechtstreeks belang bij het besluit tot verlening van de vergunning. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Ingevolge artikel 4.4.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Nijmegen (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.4.3a van de APV kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de vitaliteit van de houtopstand.
2.4. Aan het besluit van 22 juni 2004 ligt een door G. Sjerps (hierna: Sjerps), werkzaam bij de gemeente Nijmegen, verricht onderzoek ten grondslag. In een door deze op 17 juni 2004 opgemaakt beoordelingsformulier staat, voor zover thans van belang, vermeld dat de boom bij de vertakking rot is, dat er een grote kans is op takbreuk bij slecht weer met kans op grote schade.
2.4.1. In de bezwaarfase hebben [5 wederpartijen] een rapport van 'Arbori-Arnhem Boomverzorging & Advisering' van september 2004 overgelegd. Volgens dat rapport is, voor zover thans van belang, de conditie van de esdoorn goed. In dat rapport wordt onder meer voorgesteld om de esdoorn te snoeien en een kroonverankering aan te brengen, waardoor de kans op uitbreken van takken c.q. stammen sterk wordt verminderd.
2.4.2. [aanvrager] heeft in de bezwaarfase een rapport van 'Busser Boomonderhoud' van 15 september 2004 overgelegd. Volgens dat rapport is, voor zover thans van belang, in de stam van de esdoorn een ernstige verrotting en afgestorven hout aangetroffen en is de boom dermate slecht dat rooien van de boom de enige oplossing is.
2.4.3. Bij besluit van 29 oktober 2004 heeft appellant, voor zover thans van belang, onder verwijzing naar het advies van Sjerps en het namens [aanvrager] ingebrachte rapport, zijn standpunt gehandhaafd dat sprake is van een ernstige mate van verrotting van de esdoorn.
2.4.4. De rechtbank heeft dat besluit vernietigd, omdat appellant ten onrechte zonder nadere motivering, en zonder eigen nader onderzoek naar de esdoorn, voorbij is gegaan aan het door [5 wederpartijen] in de bezwaarfase ingediend deskundigenrapport.
2.5. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat Sjerps, deskundige bij de gemeente Nijmegen, onderzoek heeft verricht. Bovendien heeft Sjerps ter zitting bij de rechtbank verklaringen afgelegd omtrent de gevaarzetting van de plakoksels.
2.5.1. Het betoog van appellant laat onverlet dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat appellant, gelet op het bepaalde in artikel 3:9 van de Awb, ten onrechte heeft nagelaten zich ervan te vergewissen of het door Sjerps gedane onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en de conclusie rechtvaardigde dat kappen van de ook door appellant in het besluit van 29 oktober 2004 beeldbepalend geachte boom aangewezen was. Daartoe bestond alle aanleiding gelet op de tegenstrijdige conclusies in de door [5 wederpartijen] respectievelijk [aanvrager] overgelegde deskundigenrapporten, als ook gelet op het feit dat appellant bij een afwijzing op 1 februari 2002 van een eerdere aanvraag van [aanvrager] om een vergunning voor het rooien van de esdoorn, zich juist op het standpunt heeft gesteld dat de vitaliteit van de boom goed was en geen schaderisico bestond. Voor dit oordeel heeft de rechtbank terecht ook steun gevonden in het door [5 wederpartijen] in de beroepsprocedure overgelegde rapport van 'Arbori Arnhem Boomverzorging & Advisering' van april 2005. Ook in dat rapport staat dat - in tegenstelling tot de conclusie van Sjerps - de conditie van de esdoorn goed is, en dat de kwaliteit van het hout op de plaatsen waar de plakoksels zich bevinden voldoende tot goed is. Het betoog slaagt dan ook niet.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Bij besluit van 23 december 2005 heeft appellant, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [5 wederpartijen] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep om die reden ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
2.8. Appellant heeft zich in het besluit van 23 december 2005, onder verwijzing naar door 'BTL Bomendienst' op 5 december 2005 verricht onderzoek, op het standpunt gesteld dat de esdoorn gezond is en geen gebreken heeft die een kap om veiligheidsredenen kunnen rechtvaardigen. Niettemin heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de verlening van de vergunning gehandhaafd dient te blijven omdat uit voormeld onderzoek is gebleken dat voor het onderhoud van deze boom, die als normaal moet worden aangemerkt, behoorlijke kosten te verwachten zijn, zodat aan het financiële belang van [aanvrager] zwaarder gewicht dient te worden toegekend dan aan het belang bij behoud van een vitale boom. Voorts is appellant bij het nemen van het besluit, eveneens gelet op voormeld onderzoek, ervan uitgegaan dat de beeldbepalendheid van de esdoorn matig is en derhalve geen weigeringgrond oplevert.
2.9. [5 wederpartijen] betogen in beroep dat de esdoorn wel degelijk beeldbepalend is en dit gegeven derhalve een weigeringgrond oplevert, bedoeld in artikel 4.4.3a, aanhef en onder d, van de APV.
2.9.1. Dat betoog slaagt. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de esdoorn beeldbepalend is, zodat sprake is van een weigeringgrond, bedoeld in artikel 4.4.3a, aanhef en onder d, van de APV. Nu de rechtbank hierover reeds uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel heeft gegeven, zonder dat tegen die overweging hoger beroep is ingesteld, mocht appellant hierop niet in een later stadium van de procedure, bij de nadere beslissing op bezwaar, terugkomen.
2.10. Voorts betogen [5 wederpartijen] in beroep dat appellant onvoldoende heeft gemotiveerd, waarom het financiële belang van [aanvrager] zwaarder weegt dan het belang bij behoud van een vitale boom.
2.10.1. Dat betoog slaagt eveneens. In het rapport van 'BTL Bomendienst' van 5 december 2005 wordt aanbevolen twee takken van de boom te verwijderen, en de ontwikkeling van de esdoorn te volgen door deze tweejaarlijks te laten inspecteren door een boomspecialist, zodat tijdig op eventuele gebreken ingespeeld kan worden. Dat daarmede onevenredig hoge kosten voor [aanvrager] zouden zijn gemoeid valt uit dit rapport niet af te leiden en is ook anderszins niet aannemelijk geworden. Daarbij wordt dan nog buiten beschouwing gelaten dat het hier slechts om een aanbeveling gaat en dat [5 wederpartijen] zich bereid hebben verklaard in deze kosten bij te dragen. Appellant heeft zich in het besluit van 23 december 2005 derhalve niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat aan het financiële belang van [aanvrager] zwaarder gewicht dient te worden toegekend dan aan het behoud van een vitale boom.
2.11. Het beroep is gegrond. Het besluit van 23 december 2005 dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het tegen het besluit van 23 december 2005 ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen van 23 december 2005, G140/SB 05.0037367.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006