ECLI:NL:RVS:2006:AY5073

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509242/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor bedrijfsruimte in Halderberge

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Weldax B.V. en een appellant tegen de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Halderberge. Het college weigerde op 16 november 2004 een bouwvergunning voor het realiseren van een bedrijfsruimte op een perceel nabij een bepaalde locatie in Halderberge. Weldax B.V. en de appellant, die via een huurovereenkomst met de vergunninghouder betrokken waren, maakten bezwaar tegen deze weigering. Het college verklaarde het bezwaar van Weldax niet-ontvankelijk en dat van de appellant ongegrond. De rechtbank Breda bevestigde deze beslissing op 26 oktober 2005, waarna Weldax en de appellant hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 12 juli 2006 behandeld. Tijdens de zitting was het college vertegenwoordigd door R.C.M. de Beer, terwijl Weldax en de appellant niet verschenen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat Weldax niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat haar belang niet rechtstreeks bij de weigering van de bouwvergunning was betrokken. Het hoger beroep van Weldax werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De Raad van State concludeerde dat de aanvraag voor de bouwvergunning in strijd was met het bestemmingsplan, dat een maximaal bebouwingsoppervlak van 425 m² voorschreef. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de oppervlakte van de bedrijfsloods groter was dan toegestaan en dat het college geen binnenplanse vrijstelling kon verlenen. Ook het beroep van de appellant op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat een bouwvergunning in strijd met de wet niet kon worden verleend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

200509242/1
Datum uitspraak: 26 juli 2006
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Weldax B.V."  en [appellant], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Bavel,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1724 van de rechtbank Breda van 26 oktober 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Halderberge aan [vergunninghouder] bouwvergunning geweigerd voor het realiseren van een bedrijfsruimte op het perceel, gelegen nabij [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 12 april 2005 heeft het college het daartegen door Weldax B.V. gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten (hierna: Weldax en [appellant]) ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Weldax en [appellant] bij brief van 7 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 10 februari 2006 hebben [partijen] een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2006, waar het college, vertegenwoordigd door R.C.M. de Beer, ambtenaar der gemeente, is verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord [partijen], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg.
Weldax en [appellant] zijn niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat Weldax niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat Weldax slechts via de door haar met [appellant] — rechtsopvolger onder bijzondere titel van [vergunninghouder] — gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte, in haar belang is getroffen en dat haar belang derhalve niet rechtstreeks bij het besluit tot weigering van de bouwvergunning is betrokken. Het daarop betrekking hebbende betoog in hoger beroep faalt dan ook.
2.2.    Het hoger beroep van Weldax is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van Weldax ongegrond is verklaard, dient te worden bevestigd.
2.3.    De aanvraag om bouwvergunning strekt tot legalisering van een op het perceel met kadastrale aanduiding sectie […], nummer [X], gerealiseerde bedrijfsloods met een oppervlakte van 486 m². Dit perceel en de loods zijn door [vergunninghouder] op 25 januari 1999 verkocht aan [appellant]. Het perceel is — samen met het perceel met kadastrale aanduiding sectie […], nummer [Y] — plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel gelegen aan de Bovenstraat).
2.4.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied, deelgebieden Hoeven en Oudenbosch" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel gelegen aan de Bovenstraat de bestemming "Agrarisch Gebied" met de medebestemming "Bedrijfsdoeleinden -B-".
Het perceel gelegen aan de Bovenstraat is op de kaart aangeduid als "B11: constructiewerkplaats". Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is het perceel bestemd voor de uitoefening van een constructiewerkplaats.
Ingevolge artikel 18, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de aanwijzingen op de kaart en mogen het op de kaart aangegeven bebouwingsoppervlak alsmede de goot- en nokhoogte niet worden overschreden, met dien verstande dat het maximale bebouwingsoppervlak niet van toepassing is op ondersteunende kassen en de bedrijfswoning(en).
Op de plankaart is, voor zover thans van belang, op het perceel aan de Bovenstraat aangegeven dat het maximum bebouwingsoppervlak 425 m2 bedraagt.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van - voor zover hier van belang - artikel 18, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften ten behoeve van de vergroting van het bebouwingsoppervlak, waarbij de toetsingscriteria van artikel 20, zevende lid, onder a, van de planvoorschriften zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 20, zevende lid, onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven slechts toegestaan in vrijkomende bedrijfsbebouwing, onder de in lid 5 genoemde voorwaarden. Een voorstel tot uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven zal vergezeld moeten gaan van een bedrijfsplan, een inpassingsplan en een volledige en correcte beschrijving van de gevolgen van de uitbreiding voor de aanwezige functies en waarden. De uitbreiding mag maximaal 15% van het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak bedragen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 18, van de planvoorschriften, wordt onder bebouwingsoppervlak verstaan het oppervlak van het bouwperceel, bestemmingsoppervlak dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen (kassen en warenhuizen daaronder niet begrepen) mag worden bebouwd.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 26, van de planvoorschriften wordt onder bijgebouw verstaan een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
2.5.    De rechtbank heeft, anders dan [appellant] betoogt, terecht overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De oppervlakte van de bedrijfsloods is immers groter dan de ingevolge het bestemmingsplan geldende maximaal toegestane te bebouwen oppervlakte van 425 m².
Voorts heeft de rechtbank terecht het standpunt van het college als juist aanvaard, dat het verlenen van een binnenplanse vrijstelling, gelet op de daaruit voortvloeiende overschrijding van de op grond van artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften maximaal toegestane te bebouwen oppervlakte, niet mogelijk is. Anders dan [appellant] betoogt, heeft het college bij het bepalen van het bebouwingsoppervlak terecht de aan de bedrijfswoning gebouwde garage en de voormalige varkensstal mede in aanmerking genomen. Gezien de afmetingen van de garage en gelet op de omschrijving van het begrip bijgebouw in artikel 1, aanhef en onder 26, van de planvoorschriften, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de garage niet kan worden beschouwd als onderdeel van de woning, doch dat deze als bijgebouw dient te worden aangemerkt. Voor het oordeel dat bijgebouwen, waaronder, naar niet in geschil is, ook de voormalige varkensstal dient te worden begrepen, buiten beschouwing moeten worden gelaten bij het bepalen van het bebouwingsoppervlak heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geen aanleiding gevonden.
2.6.    Het betoog van [appellant] dat hij wegens een toezegging aan [vergunninghouder] erop mocht vertrouwen dat bouwvergunning voor de bedrijfloods zou worden verleend, slaagt evenmin. Die toezegging, wat daar overigens ook van zij, had betrekking op een bouwvergunning onder verlening van een binnenplanse vrijstelling. Met de rechtbank wordt overwogen dat een dergelijke vrijstelling en bouwvergunning blijkens het vorenoverwogene niet dan in strijd met de wet zouden kunnen worden verleend. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan echter niet leiden tot het verlenen van een bouwvergunning in strijd met de wet.
2.7.    Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient ook in zoverre te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006
17-423.