ECLI:NL:RVS:2006:AY5049

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509434/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • H. Borstlap
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake sanering van verontreinigde bodem in Lomm

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 juli 2006 uitspraak gedaan over een beroep van de stichting "Stichting Lomm Actief" tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg. Dit besluit, genomen op 27 september 2005, betrof de vaststelling van ernstige verontreiniging van de bodem op de locatie hoogwatergeul Lomm te Arcen en Velden, en de goedkeuring van een deelsaneringsplan door DCM Exploitatie Lomm B.V. Het besluit werd ter inzage gelegd op 5 oktober 2005. De stichting heeft op 15 november 2005 beroep ingesteld bij de Raad van State, na het indienen van een brief op 13 november 2005. Tijdens de zitting op 13 juni 2006 waren zowel de appellante als de verweerder aanwezig, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door een bestuurslid en de verweerder door L.G.M. Birgelen-van Droog, ambtenaar bij de provincie. DCM Exploitatie Lomm B.V. was ook als partij aanwezig, vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer.

De Raad van State overwoog dat de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure op dat moment in werking waren getreden, maar dat deze niet van toepassing waren op de huidige zaak, aangezien het bestreden besluit vóór de inwerkingtreding was genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat het bestreden besluit was voorbereid volgens de oude Tracéwet. De beroepsgronden van de appellante, die betrekking hadden op de locatie voor de berging van baggerspecie en de tijdelijke opslag van (weerd)grond, werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze gronden betrekking hadden op het tracébesluit waarop het bestreden besluit berustte. De appellante had verder geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van haar bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het beroep, voor zover ontvankelijk, werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200509434/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Lomm Actief", gevestigd te Lomm,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2005 heeft verweerder naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DCM Exploitatie Lomm B.V." vastgesteld dat er ten aanzien van de locatie hoogwatergeul Lomm te Arcen en Velden, kadastraal bekend gemeente Arcen en Velden, sectie H, nummers 141, 144, 145, 153, 325, 328 en 365 sprake is van een geval van ernstige verontreiniging van de bodem waarvan de sanering urgent is alsmede ingestemd met het door DCM Exploitatie Lomm B.V. ingediende deelsaneringsplan voor deze locatie. Dit besluit is op 5 oktober 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 13 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [bestuurslid] en verweerder, vertegenwoordigd door L.G.M. Birgelen-van Droog, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord DCM Exploitatie Lomm B.V., vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op de huidige geding.
Op 30 november 2005 is de wet van 20 oktober 2005, houdende wijziging van de Tracéwet (tweede tranche) (Stb. 2005, 557) in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 30 november 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet.
2.2.    Het bestreden besluit is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de Tracéwet (oud). Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevordert de minister van Verkeer en Waterstaat een gecoördineerde voorbereiding van besluiten op aanvragen om vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.
Verweerder heeft het bestreden besluit genomen met het oog op de uitvoering van het Tracédeel 9 (Stuwpand Sambeek) uit het Tracébesluit Zandmaas/Maasroute van 12 maart 2002. Het gaat daarbij onder meer om de aanleg van de hoogwatergeul Lomm, die gesitueerd is op de oostoever van de Maas tussen kilometer 114,8 en 117,3.
2.3.    Ingevolge artikel 25c, tweede volzin, van de Tracéwet (oud) kunnen, indien tegen een in artikel 20, tweede lid, bedoeld besluit beroep kan worden ingesteld, bij dit beroep geen gronden worden aangevoerd die betrekking hebben op onder meer een tracébesluit waarop dat besluit berust.
De beroepsgronden van appellante inzake de locatie voor de berging van baggerspecie en de tijdelijke opslag van (weerd)grond op 100 meter van het dorp Lomm alsmede de aanleg van een kleischerm aan de oostzijde van die locatie, hebben betrekking op voormeld tracébesluit waarop het bestreden besluit berust.
Hieruit volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.4.    Appellante heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar haar tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. In de considerans van het bestreden besluit is verweerder ingegaan op deze bedenkingen. Appellante heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat deze weerlegging van die bedenkingen onjuist zou zijn.
2.5.    Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de beroepsgronden inzake de locatie voor de berging van baggerspecie en de tijdelijke opslag van (weerd)grond op 100 meter van het dorp Lomm alsmede de aanleg van een kleischerm aan de oostzijde van die locatie;
II.    verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter    w.g. Van der Heijde
is verhinderd de uitspraak    ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006
349.