ECLI:NL:RVS:2006:AY5047

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604759/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • F.G. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake lasten onder dwangsom op basis van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 juli 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, het college van burgemeester en wethouders van Delft, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 7 juni 2006 lasten onder dwangsom had opgelegd. Deze lasten waren gericht op het voorkomen van verdere overtredingen van artikel 10.40 van de Wet milieubeheer, in samenhang met het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Verzoekster was van mening dat de opgelegde lasten onterecht waren en verzocht de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 10 juli 2006 werd het verzoek behandeld. Verzoekster stelde dat de gebreken in de melding van afvalstoffen te maken hadden met een computerprogramma en dat er gewerkt werd aan een oplossing. Tevens vond verzoekster de begunstigingstermijn van één maand te kort en stelde dat nader onderzoek nodig was. Verweerder gaf aan dat hij de controle op de naleving van de lasten zou opschorten tot zes weken na de beslissing op bezwaar en dat hij bereid was om samen met verzoekster te kijken naar een oplossing voor de overtredingen.

De Voorzitter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200604759/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Delft,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2006, kenmerk DGWM/2006/6754, heeft verweerder lasten onder dwangsom opgelegd, die zien op het achterwege laten van verdere overtredingen van artikel 10.40 van de Wet milieubeheer in samenhang met de artikelen 3 en 4 van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en van voorschrift 3.3 verbonden aan de bij besluit van 10 juni 1997 verleende vergunning voor de inrichting van verzoekster op het perceel Voltaweg 11 te Delft.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 28 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juli 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.H.V. Buise, ambtenaar van de gemeente, en C.D. van Wijck en P. Zonneveld, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.F.C. Kisters, ambtenaar van de provincie, en ing. A. Saesoedhwa, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De lasten onder dwangsom zien op het in strijd met voorschrift 3.3 niet correct bijhouden van de hoeveelheid per schip afgevoerde afvalstoffen en voorts op gebreken in de weergave van afvalstroomnummers en in het melden van ingekomen afvalstoffen bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen. De begunstigingstermijn bedraagt één maand.
2.1.1.    Verzoekster kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Ten aanzien van gebreken in de melding van ingekomen afvalstoffen bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen geeft verzoekster ter zitting te kennen dat dit te maken heeft met het gehanteerde computerprogramma en dat gewerkt wordt aan het verhelpen van dit probleem. Zij acht de begunstigingstermijn evenwel te kort. Niet uitgesloten is dat de door verweerder geconstateerde niet correcte weergave van afvalstroomnummers met het genoemde probleem samenhangt. Volgens verzoekster is hiervoor nader onderzoek nodig. Wat het bijhouden van de hoeveelheid per schip afgevoerde afvalstoffen betreft bestrijdt verzoekster dat hiervoor een uitweegsysteem nodig is. Verzoekster acht het wenselijk dat een voorlopige voorziening wordt getroffen om te voorkomen dat dwangsommen worden verbeurd.
2.1.2.    Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat hij tot zes weken na de beslissing op bezwaar de controle of aan de lasten wordt voldaan zal opschorten. Verweerder is voornemens bij de behandeling van het bezwaar samen met verzoekster te bezien op welke wijze overtreding van voorschrift 3.3 kan worden beëindigd. Daarnaast heeft verweerder zich bereid verklaard bij de beslissing op bezwaar de in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn - indien nodig - te verlengen.
Gelet op het bovenstaande is er naar het oordeel van de Voorzitter geen sprake van onverwijlde spoed die gelet op de betrokken belangen het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.2.    Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Van Dam
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2006
441.