200508493/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het College voor Zorgverzekeringen,
verweerder.
Bij besluit van 16 februari 2005 heeft verweerder een verzoek van appellant om te worden aangemerkt als ADL-kandidaat en als zodanig te worden geregistreerd, afgewezen.
Bij besluit van 5 september 2005 heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 december 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar appellant, bijgestaan door mr. P.A.M.H. van der Laan, advocaat te Utrecht en F. de Graaf, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. van Dijen, werkzaam bij verweerder, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1p, eerste lid, onder f, van de Ziekenfondswet kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College voor Zorgverzekeringen ten laste van de Algemene Kas dan wel ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt voor bij die regeling aan te wijzen doeleinden, verband houdende met de verzekering ingevolge deze wet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de volksgezondheid in het algemeen.
Ingevolge artikel 2.1.1 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet (Stb. 2005, 525), die in werking is getreden op 1 januari 2006 (Stb. 2005, 649), wordt de Ziekenfondswet ingetrokken.
Ingevolge artikel 2.1.2, tweede lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet is ten aanzien van bezwaar en beroep tegen een besluit op grond van het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf, het recht zoals dat gold voorafgaand aan het tijdstip van intrekking van de Ziekenfondswet van toepassing.
Ter uitvoering van artikel 1p, eerste lid, onder f, van de Ziekenfondswet strekt de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet van 27 november 2000 (Stcrt. 2000, 233; hierna: de Regeling), zoals die van kracht was ten tijde hier van belang.
Ingevolge artikel 2.7.3.1, aanhef en onder a, van de Regeling, voor zover hier van belang, wordt onder ADL-assistentie verstaan persoonlijke assistentie aan een lichamelijke gehandicapte, welke op diens verzoek en aanwijzing wordt verleend bij algemene dagelijkse levensverrichtingen die hij als gevolg van lichamelijke functiebeperkingen niet zelf kan verrichten, waaronder in ieder geval assistentie bij eten en drinken, bij verplaatsen en toilet maken;
Ingevolge artikel 2.7.3.1, aanhef en onder b, van de Regeling, voor zover hier van belang, wordt onder ADL-cluster verstaan een aantal bij elkaar horende standaard aangepaste huurwoningen, waarvan de bewoners voor hun dagelijkse levensverrichtingen zijn aangewezen op ADL-assistentie.
Ingevolge artikel 2.7.3.1, aanhef en onder c, van de Regeling, voor zover hier van belang, wordt onder een ADL-woning verstaan een woning deel uitmakende van een ADL-cluster.
Ingevolge artikel 2.7.3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat voor plaatsing in een ADL-woning uitsluitend in aanmerking komt de verzekerde die voldoende in staat is om zelfstandig te wonen en te leven en als zodanig bij het College voor Zorgverzekeringen is geregistreerd en ten minste vijf, en ten hoogste dertig uur per week op ADL-assistentie is aangewezen.
Ingevolge artikel 2.7.3.8, tweede lid, van de Regeling wordt bij de toepassing van onderdeel a van het eerste lid uitgegaan van een schriftelijk indicatie-advies, gegeven door een persoon of organisatie die door het College wordt aangewezen, waarin wordt ingegaan op de sociale zelfredzaamheid van de kandidaat en waarin het aantal uren te leveren ADL-assistentie is aangegeven.
2.2. Appellant heeft bij brief van 11 november 2004 verzocht om te worden geregistreerd als verzekerde die voldoende in staat is om zelfstandig te wonen en te leven (hierna: ADL-kandidaat), teneinde in aanmerking te kunnen komen voor plaatsing in een ADL-woning.
2.3. Bij besluit van 16 februari 2005 heeft verweerder het verzoek van appellant afgewezen omdat appellant naar zijn oordeel niet voldoende in staat is zelfstandig te wonen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
2.4. Appellant betoogt dat verweerder zijn verzoek om te worden aangemerkt als ADL-kandidaat en als zodanig te worden geregistreerd ten onrechte heeft afgewezen. Verweerder is ten onrechte voorbijgegaan aan de door appellant overgelegde verklaringen van twee fysiotherapeuten die hem behandelen en een verpleegkundige van het verpleeghuis Albert van Koningsbrugge te Utrecht (hierna: het verpleeghuis) waar hij verblijft en voorts heeft verweerder ten onrechte het advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: het CIZ) aan zijn besluit ten grondslag gelegd, nu dat advies onvoldoende is onderbouwd en niet gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek.
2.4.1. Verweerder heeft, teneinde te kunnen vaststellen of appellant in voldoende mate in staat is zelfstandig te wonen en te leven, een schriftelijk indicatiestelling gevraagd aan Argonaut Advies (hierna: Argonaut). Blijkens de rapportage van Argonaut van 17 december 2004, dat is opgesteld door een arts voor arbeid en gezondheid, heeft deze arts appellant bezocht op 8 december 2004, na appellant eerder op 11 augustus 2003 te hebben bezocht. Tevens heeft hij overleg gehad met de maatschappelijk werkster van het verpleeghuis, alsmede telefonisch overleg gevoerd met de eerst verantwoordelijke van de verpleegafdeling van het verpleeghuis. Naar het oordeel van Argonaut is appellant onvoldoende in staat zelfstandig te wonen en te leven, omdat zijn sociale zelfredzaamheid onvoldoende is door cognitieve beperkingen. In de bezwaarprocedure heeft appellant het advies van Argonaut inhoudelijk weersproken. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aan het CIZ een tweede advies gevraagd. Het CIZ is in zijn advies tot dezelfde slotsom gekomen als Argonaut.
Zowel Argonaut en het CIZ zijn onafhankelijke en onpartijdige deskundigen. Verweerder mag in beginsel op hun adviezen afgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan. In de door appellant overgelegde verklaringen van zijn fysiotherapeuten en een verpleegkundige van het verpleeghuis waar hij verblijft, is onvoldoende grond te vinden voor het oordeel dat Argonaut en het CIZ niet tot de conclusie hebben kunnen komen dat appellant onvoldoende sociaal zelfredzaam is om in aanmerking te komen voor registratie als ADL-kandidaat. Dat het CIZ niet ook informatie heeft opgevraagd bij de verpleeghuisarts en zijn advies niet uitvoeriger heeft gemotiveerd, betekent niet dat verweerder het advies van het CIZ niet mede aan zijn beslissing op bezwaar ten grondslag mocht leggen. Appellant is op 5 augustus 2005 door een medewerker van het CIZ bezocht in het verpleegtehuis. Daar heeft een gesprek plaatsgevonden met hem in het bijzijn van zijn moeder, alsmede met de teamleider van de afdeling waar hij verblijft en met de behandelend fysiotherapeut. De conclusie van het advies komt overeen met de conclusie van het advies van Argonaut. Beide adviezen zijn genoegzaam gemotiveerd en op voldoende zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Verweerder mocht dan ook afgaan op deze adviezen.
Dat het verblijf voor appellant in het verpleeghuis niet ideaal is - wat door verweerder ook wordt onderkend - omdat hij wordt belemmerd in zijn sociale leven en ontwikkeling en dat een woonvorm voor jonge mensen met een lichamelijke handicap vanwege de wachtlijsten geen reëel alternatief is, kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder gehouden is, in afwijking van de adviezen van Argonaut en het CIZ, appellant alsnog te registreren als ADL-kandidaat.
Gelet hierop slaagt het betoog niet.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006