200510318/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak in zaken nos. 05/373 en 05/702 van de rechtbank Almelo van 14 november 2005 in het geding tussen:
het bestuur van de stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp".
Bij besluit van 11 oktober 2002 heeft het bestuur van de Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp" (hierna: het bestuur) een tegemoetkoming aan appellante verleend van € 2.400,00 wegens een functionele invaliditeit van 2% als gevolg van psychisch letsel.
Bij besluit van 28 februari 2005 heeft het bestuur naar aanleiding van het daartegen door appellante gemaakte bezwaar het besluit van 11 oktober 2002 herroepen en een tegemoetkoming verleend van € 6.000,00 wegens een functionele psychische invaliditeit van 5%.
Bij besluit van 8 juni 2005 heeft het bestuur, hangende beroep, het besluit van 28 februari 2005 ingetrokken en aan appellante een tegemoetkoming verleend van € 18.000,00 wegens een functionele psychische invaliditeit van 15%.
Bij uitspraak van 14 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 januari 2006 heeft het bestuur van antwoord gediend.
Bij brief van 13 juni 2006 heeft het bestuur een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.P. Drosten, advocaat te Enschede, en het bestuur, vertegenwoordigd door [voorzitter], en mr. A.C. de Die, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Van toepassing is de "Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit vuurwerkramp Enschede" (hierna: de Regeling), Staatscourant 2002, 64, pag. 32, vastgesteld op 22 maart 2002 en in werking getreden op 3 april 2002.
Volgens artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling wordt onder getroffene verstaan een nog in leven zijnde natuurlijk persoon die op het moment van de ramp of de onmiddellijke nasleep daarvan in het rampgebied in Enschede aanwezig en/of woonachtig was en als direct gevolg van de ramp letsel heeft opgelopen.
Volgens artikel 1, aanhef en onder e, van de Regeling wordt in deze regeling onder functionele invaliditeit verstaan: geheel of gedeeltelijk (functie)verlies van een deel of orgaan van het lichaam of een psychische stoornis of aandoening als gevolg van blijvend letsel.
Volgens artikel 4, eerste lid, van de Regeling heeft, indien een getroffene blijvend letsel heeft, hij recht op een tegemoetkoming wegens functionele invaliditeit.
Volgens artikel 4, tweede lid, van de Regeling wordt de mate van functionele invaliditeit van de getroffene door het bestuur vastgesteld op advies van de medisch adviseur, zodra een medische eindtoestand is bereikt, maar uiterlijk op 1 juli 2003.
Volgens artikel 4, derde lid, van de Regeling wordt de mate van functionele invaliditeit uitgedrukt in een percentage dat wordt vastgesteld op grond van de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides vierde editie), aangevuld met de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie en de Nederlandse Orthopedenvereniging, als omschreven in bijlage 1 van deze Regeling.
Volgens het vierde lid wordt de tegemoetkoming door het bestuur vastgesteld en bedraagt een percentage van de vaste som van € 120.000,00. Dit percentage is gelijk aan het percentage functionele invaliditeit in de zin van het tweede en derde lid.
2.2. Bij besluit van 28 februari 2005 heeft het bestuur een tegemoetkoming van € 6.000,00 aan appellante verstrekt wegens functionele psychische invaliditeit als gevolg van de vuurwerkramp te Enschede. Het bestuur heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van de medisch adviseur. Op verzoek van de medisch adviseur is appellante aanvullend onderzocht door een psychiater. De psychiater schat in zijn rapport van 28 juni 2004 de blijvende functionele invaliditeit in op klasse 2 tot 3 voor mental impairments volgens de AMA-guides vierde editie. De medisch adviseur heeft, conform de mening van de psychiater, de mate van functionele invaliditeit van appellante vastgesteld op 5%.
2.3. Bij besluit van 8 juni 2005 heeft het bestuur het besluit van 28 februari 2005 ingetrokken en een tegemoetkoming van € 18.000,00 aan appellante verstrekt wegens functionele psychische invaliditeit. Het bestuur heeft zich daarbij gebaseerd op een nader advies van de medisch adviseur van 20 mei 2005, waarin de mate van functionele invaliditeit van appellante is vastgesteld op 15%. In het advies is voorts gesteld dat de blijvende functionele invaliditeit alsnog moet worden ingedeeld in klasse 2 van de AMA-guides vierde editie.
2.4. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat het bestuur, conform het advies van 20 mei 2005, de bij appellante bestaande mate van functionele invaliditeit wegens psychisch letsel met een percentage van 15% niet te laag heeft vastgesteld.
2.5. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen reden is om het door het bestuur aan het psychisch letsel verbonden percentage van 15% functionele invaliditeit voor onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid te houden.
2.5.1. Dit betoog slaagt niet. Volgens het door het bestuur overgenomen aanvullend advies van de medisch adviseur van 20 mei 2005, dat in nader overleg met de psychiater tot stand is gekomen, is indeling in klasse 3 van de AMA-guides niet aangewezen, gelet op de mate waarin appellante in het dagelijks leven functioneert. Appellante is in de meest gebruikelijke maatschappelijke en relationele activiteiten niet uitgebreid functioneel beperkt. Weliswaar zijn er duidelijke beperkingen ten gevolge van de vuurwerkramp, maar appellante kan het merendeel van de maatschappelijke, relationele en zelfverzorgingsactiviteiten zelfstandig uitvoeren. Daarbij past een indeling in klasse 2 van de AMA-guides. Nu de door appellante ondervonden functionele beperkingen, zoals blijkt uit aantekeningen en onderzoeksbevindingen van de psychiater, groter zijn dan aanvankelijk is aangenomen, wordt geadviseerd het percentage blijvende functionele invaliditeit alsnog te verhogen naar 15%. Uit het bij brief van 13 juni 2006 ingediende nader stuk blijkt dat de psychiater op 6 februari 2006 heeft ingestemd met dit percentage.
2.5.2. Appellante stelt tevergeefs, gelet op hetgeen zojuist is overwogen, dat het uit het advies onvoldoende blijkt waarom indeling in klasse 2 en niet klasse 3 is aangewezen. Dat de psychiater eerder in zijn rapport van 28 juni 2004 en brief van 1 september 2004 heeft aangegeven dat een indeling in klasse 2 tot 3 van toepassing is, doet daar niet aan af, nu in het advies duidelijk is aangegeven, waarom teruggekomen is van dat oordeel. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit - anders dan volgt uit de medische gegevens in het dossier - kan worden afgeleid dat indeling in klasse 3 is aangewezen. Uit de brief van 6 april 2005 van haar behandelend psychiater kan weliswaar worden afgeleid dat appellante ernstige psychische problemen heeft, maar daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat de functionele beperkingen die daarvan het gevolg zijn, leiden tot indeling in klasse 3 van de AMA-guides. Daarbij komt dat, anders dan appellante kennelijk veronderstelt, er geen lineair verband is tussen de indeling in een klasse en het percentage functionele invaliditeit. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat er op dit punt geen reden is tot twijfel aan het advies van de medisch adviseur.
2.5.3. Appellante betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet in staat gesteld is adequaat te reageren op de stelling van de medisch adviseur dat het percentage functionele psychische invaliditeit op 15% moet worden vastgesteld, omdat hieraan een niet verifieerbaar overleg tussen de medisch adviseur en de psychiater ten grondslag ligt. Uit het op dit punt inzichtelijke advies van 20 mei 2005 blijkt dat het advies is opgesteld na overleg met de psychiater en na kennisneming van die onderzoeksbevindingen. Appellante is tijdens de zitting bij de rechtbank in de gelegenheid gesteld te reageren op inhoud en totstandkoming van het advies. Zij heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die tot het oordeel leiden dat het bestuur daarop niet mocht afgaan.
2.6. De slotsom is dat de rechtbank terecht door appellante niet aannemelijk gemaakt heeft geacht dat het bestuur het advies van 20 mei 2005 niet aan de vaststelling van het aan het psychisch letsel verbonden percentage van 15% functionele invaliditeit ten grondslag mocht leggen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006