ECLI:NL:RVS:2006:AY4249

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508519/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor dakopbouw in Capelle aan den IJssel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten, wonend te Capelle aan den IJssel, tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2005. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, die op 16 juli 2004 bouwvergunningen hadden verleend voor het bouwen van een dakopbouw op woningen in de Diabellistraat. Appellanten waren van mening dat de vrijstelling voor de bouwvergunning in strijd was met het beleid en dat zij als belanghebbenden niet correct waren behandeld.

De Raad van State heeft de zaak op 19 juli 2006 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het hoger beroep van appellanten, voor zover ingesteld door 'alle bewoners van de oneven nummers van de Diabellistraat', niet-ontvankelijk was. Dit kwam doordat de exacte personalia van deze groep niet waren kenbaar gemaakt tijdens de beroepstermijn. De Afdeling concludeerde dat alleen [appellant] in zijn hoger beroep kon worden ontvangen.

De Raad van State oordeelde verder dat het college in redelijkheid vrijstelling had kunnen verlenen voor het bouwplan, omdat er geen beleid was vastgesteld dat de vrijstelling in de weg stond. De rechtbank had ten onrechte niet onderkend dat [appellant] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt voor de bouwplannen, omdat hij op ruime afstand van de woningen woonde en daar geen zicht op had. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover het betreft de bouwvergunningen voor de woningen aan de [locaties]. De Raad van State verklaarde het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk en bevestigde de aangevallen uitspraak voor het overige.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200508519/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Capelle aan den IJssel,
tegen de uitspraak in zaak no. WRO 05/55 van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel.
1.    Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 16 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (hierna: het college) aan [vergunninghouders] onder verlening van vrijstelling bouwvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw op de woningen [locaties].
Bij besluit van 23 november 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2005, verzonden op 6 september 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
[Vergunninghouder a] heeft bij brief van 23 december 2005 een reactie ingediend.
Bij brief van 16 mei 2006 is een nader stuk ontvangen van appellanten. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
Bij brief van 19 mei 2006 is een nader stuk ontvangen van het college. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2006, waar appellanten in de personen van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.I. Smit, drs. M.C.E. Brouwer-van der Knaap en C.N. Schaap, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder a], bijgestaan door W.M. van Dijk.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover thans van belang, moet het bezwaar- of beroepschrift worden ondertekend en moet het ten minste bevatten de naam en het adres van de indiener.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar of beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen daarvan, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een door hem daartoe gestelde termijn.
2.1.1.    Het hoger beroep is ingesteld door [appellant] namens alle bewoners van de oneven nummers van de Diabellistraat, zonder dat de exacte personalia van laatstgenoemde groep personen kenbaar is gemaakt. Eerst na de afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep is duidelijk geworden namens wie mede hoger beroep is ingesteld, terwijl bovendien niet valt uit te sluiten dat betrokkenen eerst na afloop van de termijn opdracht hebben gegeven hoger beroep in te stellen, nu in het hoger beroepschrift is vermeld dat door [appellant] nog een machtiging zal worden overgelegd waarin is vermeld welke bewoners zich bekend en akkoord verklaren met de inhoud van het hoger beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 14 december 2005 in zaak no.
200505203/1, kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb hersteld kan worden.
2.2.    Gelet op het voorgaande kan slechts [appellant] in zijn hoger beroep worden ontvangen en is het hoger beroep van appellanten, voor zover dat is ingesteld door "alle bewoners van de oneven nummers van de Diabellistraat", niet-ontvankelijk.
2.3.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:4, eerste lid, van deze wet, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.1.    Ter zitting is vast komen te staan dat [appellant] op ruime afstand van de woningen [locaties] woont en daar geen zicht op heeft. Nu ook anderszins niet is gebleken dat zijn belang rechtstreeks is betrokken bij het besluit van 16 juli 2004 voor zover dat betrekking heeft op de bouwplannen die behoren bij voormelde woningen, kan hij in zoverre niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop is [appellant] in zoverre ten onrechte door het college ontvangen in zijn bezwaar. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4.    Gelet op het voorgaande is uitsluitend in geding het onderdeel van het door [appellant] bij de rechtbank bestreden besluit dat betrekking heeft op het bouwplan van de woning [locatie].
2.5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het bouwplan, omdat de vrijstelling is verleend in strijd met het beleid.
2.5.1.    Het bouwplan voldoet aan artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Ten aanzien van deze vrijstellingsbevoegdheid is door het college geen beleid vastgesteld, zodat het betoog van [appellant] dat in strijd is gehandeld met het beleid, niet kan slagen. Voor zover [appellant] doelt op het standpunt dat het college heeft ingenomen in de procedure omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan "'s-Gravenland 2001", slaagt het betoog evenmin, nu dat betoog betrekking had op de in het bestemmingsplan vast te stellen algemene regels en niet op de wijze waarop in individuele gevallen van de bevoegdheid tot verlening van vrijstelling gebruik zou moeten worden gemaakt. Daarom brengt dat betoog niet met zich dat geen vrijstelling kan worden verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Bovendien heeft het college voor zijn standpunt dat wel vrijstelling kan worden verleend steun kunnen vinden in de uitspraak van 2 april 2003, zaak no.
200202163/1waarin de Afdeling tot het oordeel is gekomen dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het bestemmingsplan "'s-Gravenland 2001" niet de mogelijkheid biedt voor dakopbouwen op de woningen aan de Scarlattistraat en het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in zoverre heeft vernietigd.
2.6.    Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank met betrekking tot de welstand geen oordeel heeft gegeven over de in beroep overgelegde brief van 11 februari 2005 van de oorspronkelijke architect van de woningen aan de Scarlattistraat. Ook betoogt hij dat het advies van de welstandscommissie een ernstig gebrek vertoont, omdat ten onrechte is verondersteld dat het oorspronkelijke architectenbureau van die woningen bij het ontwerp van de dakopbouw betrokken is geweest.
2.6.1.    Hoewel [appellant] terecht klaagt dat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de vorenbedoelde brief van 11 februari 2005, leidt dit niet tot het daarmee beoogde doel. Deze brief heeft immers geen betrekking op welstandsaspecten, maar op mogelijke schending van zijn auteursrechten, en kan niet worden aangemerkt als deskundig tegenadvies. De brief kan daarom niet afdoen aan het advies van de welstandscommissie van 12 augustus 2003. Daargelaten de vraag of het oorspronkelijke architectenbureau van de woningen bij het ontwerp van de dakopbouw is betrokken, leidt dit niet tot het oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.7.    Tot slot klaagt [appellant] terecht dat de rechtbank kennis had kunnen nemen van de schaduwberekeningen opgesteld door de heer Kort, omdat deze als bijlage bij het bezwaarschrift zijn overgelegd. Dit leidt echter evenmin tot het daarmee beoogde doel. Het college heeft zich met betrekking tot schaduwhinder gebaseerd op het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: Stab) van 29 november 2002 in het kader van de goedkeuring van het bestemmingsplan "'s-Gravenland 2001". Het onderzoek richtte zich daarbij op een beschrijving van de gevolgen van een nieuwe bouwlaag op de woningen aan de Scarlattistraat voor omwonenden wat betreft de aspecten inkijk en schaduwhinder. De schaduwberekeningen van de heer Kort bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet op het rapport van de Stab heeft mogen baseren.
2.8.    Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college voor het bouwplan in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen en terecht de bouwvergunning heeft verleend.
2.9.    Het hoger beroep van appellanten, voor zover dat is ingesteld door alle bewoners van de oneven nummers van de Diabellistraat is niet-ontvankelijk. Omdat de aangevallen uitspraak in verband met hetgeen in 2.3.1. is overwogen niet in stand kan blijven is het hoger beroep van [appellant] in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het bij de rechtbank ingestelde beroep met betrekking tot de bouwvergunningen voor de woningen aan de [locaties]. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling dat beroep gegrond verklaren, het besluit op bezwaar van 23 november 2004 in zoverre vernietigen en het bezwaar van [appellant], met betrekking tot de bouwvergunningen voor de [locaties] niet-ontvankelijk verklaren. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat besluit voor zover dat is vernietigd. De aangevallen uitspraak dient voor het overige, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep van appellanten, voor zover dat is ingesteld door "alle bewoners van de oneven nummers van de Diabellistraat" niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2005, WRO 05/55, voor zover het betreft het ingestelde beroep met betrekking tot de bouwvergunningen voor de woningen [locaties];
IV.    verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
V.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel van 23 november 2004, met kenmerk M43/6290, voor zover het betreft de bouwvergunningen voor de woningen [locaties];
VI.    verklaart [appellant] in het door hem gemaakte bezwaar, voor zover het betreft bouwvergunningen voor de woningen [locaties] niet-ontvankelijk;
VII.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
VIII.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006
66-430.