200508644/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid "Wadvaarders,
Vereniging voor Vrij en Verantwoord Varen op de Wadden", gevestigd te Groningen,
appellante,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Op 26 januari 2005 (Stcrt. 2005, 18) heeft verweerder een wijziging van de op grond van artikel 17 van de Natuurbeschermingswet gesloten gebieden in het staatsnatuurmonument "Waddenzee" bekendgemaakt.
Bij besluit van 1 september 2005, kenmerk DRR&R/2005/4226, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 7 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 november 2005.
Bij brief van 30 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ingediend door appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [penningmeester] van appellante, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel , ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Op 1 oktober 2005 zijn verschillende artikelen uit de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Het besluit van verweerder waartegen het bezwaar van appellante is gericht, behelst een geslotenverklaring van het gebied "Boschplaat", met inbegrip van een hierop aansluitend gedeelte van de Waddenzee, en brengt met zich dat het, behalve aan daartoe gerechtigden, een ieder verboden is zich te bevinden in het aangegeven gebied.
2.2.1. Verweerder heeft het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Nu de bezwaren van appellante zich slechts richten tegen het ontnemen van de mogelijkheden tot het droogvallen van de schepen en het betreden van het land, is verweerder van mening dat appellante, gelet op haar doelstelling volgens de statuten, zich onvoldoende onderscheidt van anderen, die zich al dan niet als recreant in het gebied willen begeven. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2005, no.
200408454/1. Het belang van appellante is volgens verweerder derhalve niet rechtstreeks betrokken bij het besluit.
2.2.2. Appellante stelt in beroep dat het begrip 'pleziervaart' in haar statuten breder dient te worden opgevat dan slechts het varen op het water van de Waddenzee. Omdat het droogvallen en aan land gaan onlosmakelijk tot de pleziervaart op de Wadden behoort, wordt de beoefening van vrije en verantwoorde pleziervaart op de Wadden door het besluit beperkt. Volgens appellante is haar belang mitsdien rechtstreeks betrokken bij het besluit.
Voorts onderscheidt zij zich naar haar mening in voldoende mate van anderen die zich in het afgesloten gedeelte zouden willen begeven. Appellante wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 1999, no. E02.98.0009, inzake haar beroep tegen de beslissing op het bezwaarschrift tegen het besluit tot geslotenverklaring van het gebied Simonszand, in welke uitspraak zij in haar beroep is ontvangen.
2.3. Ingevolge artikel 17 van de Natuurbeschermingswet (hierna: Nbw) is het verboden, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich te bevinden in of op een water dat deel uitmaakt van een beschermd natuurmonument, indien op duidelijk zichtbare wijze is kenbaar gemaakt, dat de toegang tot dit water verboden is.
Ingevolge artikel 21, vierde lid, van de Nbw is ten aanzien van een staatsnatuurmonument het bepaalde bij artikel 17 van overeenkomstige toepassing.
2.3.1. Bij besluit van 18 mei 1981 (Stcrt. 1981, 93) is het gebied "Waddenzee I" aangewezen als staatsnatuurmonument. Nog niet eerder aangewezen delen van het gebied zijn op 17 november 1993 (Stcrt. 1993, 237) als "Waddenzee II" aangewezen als staatsnatuurmonument.
2.3.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks is betrokken bij een besluit.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3.3. Blijkens artikel 3, eerste lid, van de statuten van appellante, zoals deze luidden ten tijde van het bestreden besluit, stelt zij zich ten doel de vrije en verantwoorde pleziervaart op de Wadden te beoefenen en te bevorderen.
2.4. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2005, no.
200408454/1is in dit geval geen sprake van individuele wadlopers die zich onvoldoende onderscheiden van anderen die zich in het gebied willen begeven, maar stelt appellante zich als rechtspersoon ten doel vrije en verantwoorde pleziervaart op de Wadden te beoefenen en te bevorderen. Gelet op de bijzondere kenmerken van de Wadden en de hiermee samenhangende verwevenheid van de pleziervaart met het droogvallen met een pleziervaartuig op het wad en het vervolgens betreden van de drooggevallen platen en aansluitende gebieden op het land, kunnen deze laatste activiteiten naar het oordeel van de Afdeling eveneens onder de doelstelling van appellante worden begrepen. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft appellante zich ook feitelijk ingezet voor haar belang deze activiteiten te kunnen uitoefenen. Mitsdien moeten de belangen van appellante worden geacht rechtstreeks te zijn betrokken bij het besluit waartegen haar bezwaarschrift is gericht. Appellante dient derhalve te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
2.4.1. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaarschrift van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet hierop is het beroep van appellante gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 1 september 2005, kenmerk DRR&R/2005/ 4226;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006