200508727/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/1133 en 05/1132 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 7 september 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 16 november 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend voor een dierenverblijf, voeder- en gereedschappenopslag (hierna: het dierenverblijf) op een perceel gelegen achter de woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 januari 2005 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het dierenverblijf.
Bij besluit van 23 juni 2005 heeft het daartegen het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2005, verzonden op 8 september 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 december 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. C. Scheepers, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is als partij gehoord [wederpartij], bijgestaan door mr. M. Brüll, advocaat te Maastricht.
2.1. Het dierenverblijf is grotendeels gesitueerd op gronden die ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn bestemd voor "Agrarisch gebied, klasse B", en voor een gedeelte op gronden die ingevolge het bestemmingsplan "Sint Joost" zijn bestemd voor "Woondoeleinden".
2.2. Het college betoogt met recht dat nu de vrijstelling slechts betrekking heeft op de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan "Buitengebied", de voorzieningenrechter in de situering van het bouwplan gedeeltelijk in het plangebied van het bestemmingsplan "Sint Joost" ten onrechte reden heeft gezien voor vernietiging van het besluit op bezwaar. [wederpartij] heeft in bezwaar noch in beroep aangevoerd dat het bouwplan met het bestemmingsplan "Sint Joost" in strijd is.
2.3. Vaststaat dat het dierenverblijf in strijd is met de bestemming "Agrarisch gebied, klasse B" omdat die bestemming slechts bouwwerken ten dienste van de agrarisch bestemming toelaat. Ten einde bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, derde lid, van de WRO. Ingevolge dat artikel kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro), voor zover van belang, komen voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij:
1. een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft;
2. een woongebouw buiten de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en
a. het bruto-vloeroppervlak van de uitbreiding of het bijgebouw niet groter is dan 25 m²;
2.4. Het college komt met succes op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat voor het dierenverblijf geen vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kan worden verleend omdat dit gebouw niet voldoet aan de omschrijving van het begrip bijgebouw in artikel 1, aanhef en onder 2d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied". Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 oktober 2005, inzake no.
200500486/1, betreft het begrip bijgebouw in artikel 20 Bro een zelfstandig begrip, waarvan de uitleg niet afhankelijk kan worden gesteld van hetgeen daaromtrent in gemeentelijke bestemmingsplannen is bepaald. Nu het begrip bijgebouw noch in artikel 20 van het Bro noch elders in dat besluit is gedefinieerd, moet aansluiting worden gezocht bij de in de jurisprudentie ter zake ontwikkelde criteria. Volgens deze vaste jurisprudentie moet onder bijgebouw worden verstaan een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.
Niet in geschil is dat het dierenverblijf in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de woning op het perceel [locatie]. Beoogd is in het dierenverblijf een pony te stallen. Voorts zullen daarin diervoerders en gereedschappen en materialen worden opgeslagen in verband met de beoogde aanplant van een kleinschalige fruitboomgaard en de aanleg van een moes- en siertuin op het perceel. Gelet ook op de ligging van de woning nabij het buitengebied, kan dat als een aan de woonfunctie ondergeschikt gebruik van het gebouw worden aangemerkt. De afstand van het dierenverblijf tot de woning is voorts niet zodanig groot dat geen sprake is van een functionele relatie tussen beide gebouwen Dat het dierenverblijf gedeeltelijk in een ander plangebied en op een afzonderlijk kadastraal perceel ligt maakt dat niet anders. Er zijn in de processtukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van de in beroep door [wederpartij] naar voren gebrachte stelling dat het dierenverblijf bedrijfsmatig zal worden gebruikt. De omstandigheid dat het dierenverblijf een toegangsweg heeft naar de Zwaluwstraat is onvoldoende voor die conclusie. Gelet op het voorgaande heeft het college het dierenverblijf terecht aangemerkt als een bijgebouw in de zin van artikel 20 van het Bro.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [wederpartij] afdoen.
2.6. In beroep heeft [wederpartij] verder aangevoerd dat nu het dierenverblijf een grotere oppervlakte heeft dan 25 m², daarvoor geen vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kan worden verleend gelet op de situering in het buitengebied. Bovendien staat volgens [wederpartij] het streekplan van de provincie Limburg aan vrijstelling in de weg nu dat gericht is op het tegengaan van verstening van het buitengebied.
Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat de woning is gelegen in de bebouwde kom van Sint Joost. Daarmee is voldaan aan de in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Bro gestelde voorwaarde voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO. Niet aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan in strijd is met het streekplan van de provincie Limburg. Blijkens de streekplankaart is voor de kern Sint-Joost geen bebouwingscontour vastgesteld. Voor zover appellant al kan worden gevolgd in het standpunt dat het dierenverblijf gedeeltelijk buiten de op de streekplankaart als kern aangewezen gronden is gesitueerd op daaraan grenzende gronden die zijn aangewezen voor Ontwikkelingsruimte voor landbouw en toerisme, sluit het streekplan de nieuwbouw van een bijgebouw bij een woning daarop niet uit. Gelet op de omvang van de woonpercelen en de afstand van het bijgebouw tot de woning van appellant van ongeveer 35 m is voorts niet aannemelijk dat het beoogde gebruik van het dierenverblijf leidt tot een onaanvaardbare overlast tengevolge van stank en insecten.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 7 september 2005, 05/1133;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Willems
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006