ECLI:NL:RVS:2006:AY4196

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601576/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking keuringsbevoegdheid RDW wegens niet-naleving steekproefverplichtingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de RDW tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van [wederpartij] gegrond verklaarde en de intrekking van de keuringsbevoegdheid voor voertuigen door de RDW vernietigde. De RDW had op 25 april 2005 de keuringsbevoegdheid van [wederpartij] voor een periode van twaalf weken ingetrokken, omdat deze niet de vereiste medewerking had verleend tijdens een steekproef op 9 februari 2005. De rechtbank oordeelde dat de afwezigheid van het voertuig niet aan [wederpartij] kon worden verweten, omdat hij de aanbieder had geïnformeerd en vervangend vervoer had aangeboden. De RDW was het hier niet mee eens en stelde dat [wederpartij] niet voldoende maatregelen had genomen om te voorkomen dat het voertuig wegreed tijdens de steekproef. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 juli 2006 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de RDW terecht had gesteld dat [wederpartij] niet voldeed aan zijn verplichtingen en dat de intrekking van de keuringsbevoegdheid gerechtvaardigd was. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep van de RDW gegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Afdeling verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Uitspraak

200601576/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. WVW 05/3977 van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2005 heeft appellant (hierna: de RDW) de aan [wederpartij] verleende keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram op de keuringsplaats, gelegen aan de [locatie] te [plaats], voor de duur van twaalf weken ingetrokken.
Bij besluit van 1 augustus 2005 heeft de RDW het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2006, verzonden op 21 februari 2006, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de RDW binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 april 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2006, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. R. Bal, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. M.F. van Immerseel, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), voor zover thans van belang, kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvoor artikel 72 geldt.
Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 kan de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend handelt in strijd met een of meer andere dan in de voorgaande onderdelen genoemde, uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
In de Erkenningsregeling APK (Stcrt. 2000, 35) zijn regels neergelegd omtrent de keuringsbevoegdheidseisen en keuringsbevoegdheidsvoorschriften.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK gelden, indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen.
Ingevolge artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder d, wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef.
Ingevolge artikel 62 van de Erkenningsregeling APK wordt, indien door de keurmeester de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure tot intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.
Met betrekking tot het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties voert de RDW een beleid dat is neergelegd in de zogeheten Toezichtbeleidsbrief, die aan elke keurmeester is verstrekt.
In paragraaf 6.3 van het Toezichtbeleid APK Keurmeester van 1 maart 2000, gewijzigd 10-2001, 2-2003 en 12-2004, is met betrekking tot het toezicht op keurmeesters het volgende vermeld.
"Aanwezigheid voertuig bij de steekproef
U dient ervoor te zorgen dat ook na de afmelding het voertuig voor de uitvoering van de steekproef door de steekproefcontroleur van de RDW in de keuringsruimte aanwezig is en blijft. Ingeval er na 90 minuten nog geen steekproefcontroleur is verschenen, mag u het keuringsrapport afgeven en hoeft het voertuig niet meer beschikbaar te zijn voor de RDW.
Om het wegrijden van een voertuig bij de toewijzing van een steekproef tegen te gaan, dient u in ieder geval aan de aanvrager voorafgaande aan de keuring duidelijk te maken dat hij verplicht is om het voertuig voor de steekproef beschikbaar te houden tot na de steekproefherkeuring.
Als de aanvrager onverhoopt toch met het voertuig wegrijdt voordat de steekproefcontroleur van de RDW is gearriveerd dient u:
a. geen keuringsrapport af te geven;
b. de aanvrager direct er op te wijzen dat de eventuele goedkeuring van het voertuig komt te vervallen en dat een nieuwe keuring uitsluitend bij de RDW kan worden aangevraagd;
c. direct per fax of telefonisch, en niet pas bij aankomst van de steekproefcontroleur, bij het regiokantoor van de RDW te melden dat het voertuig is weggereden.
U dient al het mogelijke te doen om te voorkomen dat een voertuig uit de steekproef wegrijdt, zoals bijvoorbeeld het niet laten wachten van de klant of het aanbieden van vervangend vervoer. Als wordt geconstateerd dat een voertuig niet beschikbaar is voor de steekproefherkeuring wordt dit opgevat als een ernstige overtreding."
2.2.    De RDW heeft aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluit tot  intrekking voor de duur van twaalf weken van de aan [wederpartij] verleende keuringsbevoegdheid ten grondslag gelegd dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder d, van de Erkenningsregeling APK. Daartoe heeft de RDW overwogen dat bij de in het kader van een steekproef geëiste herkeuring op 9 februari 2005 van het voertuig met het kenteken […] (hierna: het voertuig) niet de vereiste medewerking is verleend, aangezien het voertuig bij aankomst van de steekproefcontroleur niet aanwezig was in de keuringsplaats.
2.3.    De RDW richt zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat de afwezigheid van het voertuig ten tijde van de steekproef [wederpartij] niet kan worden verweten, omdat [wederpartij], nadat hem duidelijk werd dat de aanbieder van het voertuig met het voertuig wilde vertrekken, conform het door de RDW gehanteerde beleid heeft gehandeld door direct telefonisch contact op te nemen met de RDW, de aanbieder een verklaring te laten ondertekenen, vervangend vervoer aan te bieden, de aanbieder op de hoogte te stellen van het feit dat de goedkeuring zou vervallen en geen keuringsrapport af te geven. De RDW voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat uit de toepasselijke regels voortvloeit dat van een keurmeester wordt verwacht dat hij passende maatregelen neemt om het wegrijden bij de toewijzing van een steekproef te voorkomen. Nu [wederpartij] de klant in de keuringsplaats heeft laten wachten op de keuring en de sleutels van het voertuig zich bovendien in het voertuig bevonden, kan, zo stelt de RDW, niet worden gezegd dat [wederpartij] passende maatregelen heeft genomen. Volgens de RDW blijkt uit het ter zake door de steekproefcontroleur opgemaakte proces-verbaal niets van de door [wederpartij] eerst in beroep naar voren gebrachte agressie van de zijde van de aanbieder en bestaat tegenstrijdigheid tussen de verklaringen van de aanbieder van het voertuig en [wederpartij]. Bovendien kan het [wederpartij] worden verweten dat hij het op de volgens de rechtbank precaire situatie heeft laten aankomen, omdat hij wist en kon weten dat de kans aanzienlijk zou zijn dat de aanbieder, toen de auto na een aantal malen eerder te zijn langsgebracht, eindelijk was goedgekeurd, niet langer wilde of kon wachten, aldus de RDW.
2.4.    Voor de beoordeling van dit geschil zijn de volgende gegevens van belang.
In het door de betrokken RDW-medewerker terzake opgemaakte en door [wederpartij] mede ondertekende steekproefcontrolerapport van 9 februari 2005 staat het volgende vermeld:
"Bij mijn aankomst bij het bovengenoemde bedrijf was het bovenstaande voertuig niet meer aanwezig. Volgens de keurmeester had de eigenaar geen zin meer om te wachten en heeft hij deze dit op papier laten zetten en laten tekenen. Zie kopie. Keurmeester heeft ook contact gehad met de RDW."
Verder is niet in geschil dat [wederpartij] de aanbieder van het voertuig heeft laten wachten op de keuring en de sleutels van het voertuig in het voertuig heeft gelaten.
2.5.    De hiervoor weergegeven passage uit paragraaf 6.3 van het Toezichtbeleid APK Keurmeester van 1 maart 2000 behelst, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 december 2005 in zaak no.
200503147/1, geen uitputtende opsomming van wat een keurmeester concreet moet doen om te voorkomen dat een voertuig wordt onttrokken aan een steekproef. Wel wordt daarin voldoende duidelijk gemaakt dat een keurmeester die tot keuring van een voertuig overgaat terwijl de aanbieder van dat voertuig ter plaatse de uitkomst van de keuring afwacht, een vergroot risico neemt dat de aanbieder ondanks de mededeling dat het voertuig in een steekproef valt toch met het voertuig wil wegrijden en dat dit meebrengt dat in die situatie extra maatregelen moeten worden getroffen om dat te voorkomen.
Vaststaat dat [wederpartij] om hem moverende redenen de aanbieder op de uitkomst van de keuring heeft laten wachten en aldus in dit geval voormeld vergroot risico heeft genomen. Voorts is evident dat het wegrijden voor de wachtende aanbieder van het voertuig wordt vergemakkelijkt indien de sleutels na de keuring in het voertuig aanwezig blijven. Verder is met het enkele ophangen van een brief waarin de mogelijkheid van een steekproef staat vermeld niet voldaan aan het voorschrift om de aanbieder van het voertuig tevoren op duidelijke wijze in te lichten over diens verplichtingen bij een mogelijke steekproef, nu het daardoor aan de eigen oplettendheid van de klanten wordt overgelaten om zich van de betekenis van een steekproef op de hoogte te stellen.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om alle medewerking te verlenen aan de steekproef in de zin van artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder d, van de Erkenningsregeling APK en dat de RDW derhalve kon overgaan tot tijdelijke intrekking van de aan [wederpartij] verleende keuringsbevoegdheid. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, nu de hoogte van de sanctie in beroep niet is bestreden, het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2005, WVW 05/3977;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Van der Smissen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006
419.