ECLI:NL:RVS:2006:AY3742

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200505710/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sloop- en aanlegvergunning verleend door college van burgemeester en wethouders van Oosterhout

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 20 mei 2005 een aantal besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout heeft vernietigd. Het college had op 1 april 2003 een sloopvergunning verleend voor het slopen van een winkel met opslagruimte en atelier op een specifiek perceel. Na bezwaar van een derde partij, [verzoeker rechtbank], heeft het college op 10 februari 2004 een aanlegvergunning verleend voor gedeeltelijke sloop, maar dit besluit werd later door de rechtbank vernietigd. De Raad van State heeft de zaak op 12 juli 2006 behandeld, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de verleende aanlegvergunning onbevoegd was. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank had miskend dat de aanlegvergunning een primair besluit was en dat het college terecht op het bezwaar had beslist. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de aanlegvergunning. De Afdeling bevestigde dat de sloopvergunning in stand kon blijven, omdat de aanlegvergunning rechtmatig was verleend. De gemeente Oosterhout werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellant.

Uitspraak

200505710/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04 / 2078 WRO van de rechtbank Breda van 20 mei 2005 in het geding tussen:
[verzoeker rechtbank], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout (hierna: het college) aan [appellant] sloopvergunning verleend voor het slopen van een winkel met opslagruimte en atelier op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het pand).
Bij besluit van 3 februari 2004, verzonden op 9 februari 2004, heeft het college het door [verzoeker rechtbank] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de verleende sloopvergunning herroepen wegens strijd met de wet en overwogen dat de procedure opnieuw zal worden opgestart, hetgeen betekent dat zal worden overgegaan tot afgifte van een aanlegvergunning en dat vervolgens een nieuwe sloopvergunning zal worden verleend.
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft het college aan [appellant] een aanlegvergunning verleend voor het (gedeeltelijk) slopen van het pand.
Bij afzonderlijk besluit van 10 februari 2004 heeft het college aan [appellant] een sloopvergunning verleend.
Bij besluit van 17 augustus 2004, verzonden 26 augustus 2004, heeft het college het door [verzoeker rechtbank] tegen de besluiten van 10 februari 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de tenaamstelling van de vergunningen gewijzigd van "[appellant]" in "[…] en [appellant]".
Bij uitspraak van 20 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker rechtbank] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 3 en 10 februari 2004 en van 17 augustus 2004 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 8 september 2005 heeft [verzoeker rechtbank] een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2006, waar appellant vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door A.B. Lips en mr. C.P.C. van Ginneken, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [verzoeker rechtbank], bijgestaan door [gemachtigde].
2.    Overwegingen
2.1.    De Afdeling oordeelt ambtshalve dat de rechtbank heeft miskend dat de bij besluit van 10 februari 2004 verleende aanlegvergunning een primair besluit is en dat het college bij besluit van 17 augustus 2004 terecht op het daartegen gemaakte bezwaar heeft beslist. De rechtbank heeft in zoverre ten onrechte geoordeeld dat het besluit van 17 augustus 2004 onbevoegd was genomen. De rechtbank is gelet hierop ten onrechte overgegaan tot vernietiging van het primaire besluit van 10 februari 2004.
2.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling hierna overgaan tot de behandeling van het door [verzoeker rechtbank] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 17 augustus 2004, voor zover dit besluit ziet op de verleende aanlegvergunning.
2.3.    Anders dan [verzoeker rechtbank] betoogt, heeft het college, gelet op de samenhang tussen artikel 8.1.6., aanhef en onder e, van de gemeentelijke bouwverordening en artikel 5, derde en vierde lid, van de planvoorschriften, de aanvraag om sloopvergunning tevens mogen opvatten als een aanvraag om de vereiste aanlegvergunning.
2.4.    Ingevolge artikel 5, derde lid, van de planvoorschriften, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college (aanlegvergunning) de in het eerste lid genoemde bebouwing (beeldbepalende objecten) geheel of gedeeltelijk te slopen.
Ingevolge het vierde lid van die bepaling, zijn de in het derde lid bedoelde werkzaamheden slechts toelaatbaar indien noodzakelijk voor het in het eerste lid toegestane gebruik van de grond en, in het geval van gedeeltelijke sloop, indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van het gebouw.
2.5.    [verzoeker rechtbank] betoogt dat het college geen aanlegvergunning mocht verlenen omdat door de sloop de karakteristieke elementen van het huidige beeldbepalende pand verloren gaan.
Op de plankaart zijn de gronden, waarop de [panden] liggen, elk voorzien van een ster ter aanduiding van het beeldbepalende karakter van de panden. Nu het gehele pand [locatie] wordt gesloopt, moet hieruit worden afgeleid dat sprake is van gehele sloop als bedoeld in artikel 5 van de planvoorschriften.
Het college heeft gelet hierop ten onrechte het sloopplan getoetst aan het uitsluitend voor gedeeltelijke sloop geldende criterium dat door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van het gebouw. De door [verzoeker rechtbank] op dit punt ingebrachte gronden kunnen derhalve niet leiden tot het door haar daarmee beoogde doel.
Nu [verzoeker rechtbank] in beroep geen gronden heeft gericht tegen het standpunt van het college dat de sloop noodzakelijk is voor het toegestane gebruik van de grond en daarmee aan de voorwaarden voor het verlenen van aanlegvergunning is voldaan, bestaat geen aanleiding voor vernietiging van de beslissing op bezwaar van 17 augustus 2004, waarbij de verleende aanlegvergunning in stand is gelaten.
2.6.    Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.7.    Voor zover het college bij besluit van 17 augustus 2004 tevens heeft beslist op de bezwaren tegen de op grond van de gemeentelijke bouwverordening verleende sloopvergunning, heeft de rechtbank dit besluit op goede gronden vernietigd, het besluit van 10 februari 2004 tot verlening van de sloopvergunning terecht aangemerkt als onderdeel van de beslissing op bezwaar van 3 februari 2004.
Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank die besluiten ten onrechte heeft vernietigd. Dit betoog slaagt.
2.8.    Ingevolge artikel 8.1.1. van de bouwverordening van de gemeente Oosterhout, voor zover thans van belang, is het verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het college (sloopvergunning).
Ingevolge artikel 8.1.6. moet een sloopvergunning worden geweigerd indien, voor zover hier van belang, een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
2.9.    Gelet op hetgeen onder 2.5. van deze uitspraak is overwogen, kan de door het college voor het sloopplan verleende aanlegvergunning in rechte standhouden. Hieruit volgt dat het college terecht een sloopvergunning heeft verleend. Voor een vernietiging van de besluiten van 3 en 10 februari 2004 bestond geen aanleiding.
2.10.    Het hoger beroep is ook op dit punt gegrond. De aangevallen uitspraak moet ook in zoverre worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [verzoeker rechtbank] bij de rechtbank ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de verleende sloopvergunning, alsnog ongegrond verklaren.
2.11.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 mei 2005, 04/2078 WRO voor zover:
a) het besluit van 17 augustus 2002 met betrekking tot de aanlegvergunning is vernietigd;
b) het besluit van 10 februari 2002 tot verlening van de aanlegvergunning is vernietigd;
c) de besluiten van 3 en 10 februari 2002 tot verlening van de sloopvergunning zijn vernietigd.
III.    verklaart in zoverre het door [verzoeker rechtbank] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 667,57 (zegge: zeshonderdzevenenzestig euro en zevenenvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oosterhout aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Oosterhout het door appellant voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Van Heusden
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006
163-422.